Week 12

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Meneer Gómez
Hoy es ___________
Mañana es _____________
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Meneer Gómez
Hoy es ___________
Mañana es _____________

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy? 
(Wat gaan wij vandaag doen?)
1. Woordjes - Kleine toets
2. Capítulo 2: Qué aproveche!
Grammatica:
1. Bezittelijk voornaamwoorden in het Spaans.
2. BRON D - Vraagzinnen en vraagwoorden in het Spaans!











.


Slide 2 - Slide

¿Cuál es nuestro objetivo?
In het eind van de les:
1. Ik kan de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoorden gebruiken
2.  Ik kan een vraagzinnen maken in het Spaans

Wat is ons doel?

Slide 3 - Slide

Capítulo 2: ¡Qué aproveche!

Slide 4 - Slide

Los posesivos

Wat zijn bezittelijk voornaamwoorden? 

bezittelijk voornaamwoorden

Slide 5 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
enkelvoud
meervoud
mi libro
mis libros
tu  libro
tus   libros
su libro
sus libros
nuestro amigo
nuestra amiga
nuestros amigos
nuestras amigas

vuestro amigo
vuestra amiga
vuestros amigos
vuestras amigas
su casa
sus casas
Bezittelijk voornaamwoorden in het Spaans

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in:

Es (mijn) casa.

Slide 8 - Open question

Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in:

Son (hun) zapatos.

Slide 9 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (jouw) _____ libro es rojo.

Slide 10 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (onze) _____ coche es gris.

Slide 11 - Open question

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
Mi/mis padres están en casa

Slide 12 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (haar) _____ amigas estudian español.

Slide 13 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans:
(Zijn) _____ coche es gris.

Slide 14 - Open question

bezittelijk voornaamwoord.
Kies het juiste woord:
(Jullie) ___ hermana vive en Granada.

Slide 15 - Open question

bezittelijk voornaamwoord.
Kies het juiste woord:
(Uw) ___ tíos hacen deporte.

Slide 16 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (mijn) _____ libros son rojos.

Slide 17 - Open question

Tekstboek  blz 20          VRAAGZINNEN ZONDER EN 
                                           MET  VRAAGWOORDEN
                                                           

Slide 18 - Slide

Vraagwoorden
wie?
¿quién? / ¿quiénes?
wat?
¿qué?
waar?
¿dónde?
waar vandaan?
¿de dónde?
hoe?
¿cómo?
wanneer? 
¿cuándo?
waarom?
¿por qué?
Vraagwoorden

Slide 19 - Slide

De vraagwoorden. Sleep ze naar elkaar toe!
Hoe?
Wat?
Wie?
Wanneer?
Waar?
¿Cómo?
¿Qué?
¿Quién(es)?
¿Cuándo?
¿Dónde?

Slide 20 - Drag question

De vraagwoorden. Sleep ze naar elkaar toe.
Hoeveel?
Wat?
Wie?
Welke?
Wanneer?
¿Cuánto?
¿Qué?
¿Quién(es)?
¿Cuáles?
¿Cuándo?

Slide 21 - Drag question

Signaalwoordenlijst p.1 'Vraagwoorden'
Hoeveel?
A
¿Cómo?
B
¿Cuándo?
C
¿Cuál?
D
¿Cuánto?

Slide 22 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Waar woon je?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 23 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Hoe heet jij?
A
¿Cómo?
B
¿Cuál?
C
¿Cuándo?
D
¿Cuánto?

Slide 24 - Quiz

Welk vraagwoord past in deze zin?

¿ _____________ años tienes?
A
Cómo
B
Qué
C
Cuántos
D
Dónde

Slide 25 - Quiz

Welk vraagwoord past in deze zin?

¿ _____________ te llamas?
A
Cómo
B
Qué
C
Cuánto
D
Dónde

Slide 26 - Quiz

Welk vraagwoord moet in de zin komen:

¿ __________ vives? Vivo en Hoofddorp.
A
Dónde
B
Cuánto
C
Cuándo
D
Quién

Slide 27 - Quiz

Vraagwoorden
wie?
¿quién? / ¿quiénes?
wat?
¿qué?
waar?
¿dónde?
waar vandaan?
¿de dónde?
hoe?
¿cómo?
wanneer? 
¿cuándo?
waarom?
¿por qué?
Vraagwoorden

Slide 28 - Slide

¿ Qué? VS ¿Cuál? ¿Cuáles?

Slide 29 - Slide

¿Qué? 
¿Qué? + zelfstandig naamwoord (dieren, mensen en dingen) :
¿Qué música te gusta? (Wat voor muziek vind je leuk?)

Voor Werkwoord ¨Ser¨ ( te zijn) - als je vraagt naar een betekenis: 
¿Qué es una paella?  (Wat is een paella?) 

Voor andere werkwoord - Vertaal door ´wat´
¿Qué vamos a comer hoy? ( Wat gaan vaandag eten?)
¿Qué quieres tomar? (Wat wil jij drinken?)


¿Cuál? (enkelvoud) / ¿Cuáles? (meervoud)
Voor  het werkwoord ¨Ser¨ (te zijn) - vertaal door wat:
¿Cuál es tu número de móvil? 
Wat is je nummer?
¿Cuáles son tus hobbys? 
Wat zijn je hobby's?

Voor andere werkwoorden - Vertaal door ´Welk/welke´
¿Cuál es el mejor?  (Welke is de beste? )
¿Cuáles prefieres?  (Welke heeft uw voorkeur? 





Slide 30 - Slide

¿Qué? / ¿Cuál(es)? Wat?
¿qué? wat?

¿cuál? / ¿cuáles? wat?


Voor het vraagwoord 'wat?' gebruik je bijna altijd ¿qué?, behalve met ser:
- vóór es gebruik je cuál           ¿Cuál es tu número de móvil? Wat is je nummer?
- vóór son gebruik je cuáles    ¿Cuáles son tus hobbys? Wat zijn je hobby's?

behalve als je vraagt naar een betekenis: ¿Qué es una paella? Wat is een paella?
¿Cuál? en ¿Cuáles? kan ook Welk?/Welke? betekenen!

Slide 31 - Slide

¡Hasta la próxima clase!

Slide 32 - Slide