SEMANA 50 - INTERROGATIVOS, MARCADORES, HABLAR DEL HORARIO

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...repaso los interrogativos y aprendo nuevos herhaal ik vraagwoorden en leer ik nieuwe bij
2. ...repaso los indicadores temporales herhaal ik de tijdsaanduidingen
3. ...practico a formular preguntas y frases oefen ik met vragen en zinnen formuleren


1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...repaso los interrogativos y aprendo nuevos herhaal ik vraagwoorden en leer ik nieuwe bij
2. ...repaso los indicadores temporales herhaal ik de tijdsaanduidingen
3. ...practico a formular preguntas y frases oefen ik met vragen en zinnen formuleren


Slide 1 - Slide

Interrogativos Vraagwoorden
Pak je schrift. Heb je al een lijstje?

Slide 2 - Slide

Interrogativos Vraagwoorden
Welk vraagwoord moet/kan op de puntjes?  Schrijf 8 verschillende op. 

1. ¿... vas mañana?
2. ¿... estás?
3. ¿... es tu pasatiempo favorito? 
4. ¿... significa 'ESO'?                                                                         [zo heet de middelbare school in Spanje]
5. ¿... viven tus abuelos?
6. ¿... vas al hospital?
7. ¿... son tus amigos? 
8. ¿... empieza el partido?
timer
3:00

Slide 3 - Slide

¿Cómo? Hoe?

¿Cómo te llamas? Hoe heet jij?

Slide 4 - Slide

¿Qué? / ¿Cuál(es)? Wat?
¿qué? wat?

¿cuál? / ¿cuáles? wat?


Voor het vraagwoord 'wat?' gebruik je bijna altijd ¿qué?, behalve met ser:
- vóór es gebruik je cuál           ¿Cuál es tu número de móvil? Wat is je nummer?
- vóór son gebruik je cuáles    ¿Cuáles son tus hobbys? Wat zijn je hobby's?

behalve als je vraagt naar een betekenis: ¿Qué es una paella? Wat is een paella?

Slide 5 - Slide

¿Qué? / ¿Cuál(es)? Wat?
¿qué? wat?

¿cuál? / ¿cuáles? wat?


Voor het vraagwoord 'wat?' gebruik je bijna altijd ¿qué?, behalve met ser:
- vóór es gebruik je cuál           ¿Cuál es tu número de móvil? Wat is je nummer?
- vóór son gebruik je cuáles    ¿Cuáles son tus hobbys? Wat zijn je hobby's?

behalve als je vraagt naar een betekenis: ¿Qué es una paella? Wat is een paella?
¿Cuál? en ¿Cuáles? kan ook Welk?/Welke? betekenen!

Slide 6 - Slide

¿Quién(es)? Wie? (ev / mv)

¿Quién prepara el pastel? Wie maakt de taart? (ev)

¿Quiénes preparan el pastel? Wie maken de taart? (mv)


Slide 7 - Slide

¿Dónde? Waar?

gaat met estar

¿Dónde está el aula? Waar is het klaslokaal?

Slide 8 - Slide

¿De dónde? Waarvandaan?

gaat met ser

¿De dónde sois? Waar komen jullie vandaan?

Slide 9 - Slide

¿Adónde? Waarheen?

gaat met ir

¿Adónde vais? Waar gaan jullie heen?

Slide 10 - Slide

¿Cuándo? Wanneer?

¿Cuándo empieza la clase? Wanneer begint de les?

Slide 11 - Slide

¿Cuánto/a/os/as? Hoeveel?
el dinero

¿Cuánto dinero tienes?
la leche
¿Cuánta leche bebes por la mañana?
los peces

¿Cuantos peces hay en el agua?

las clases
¿Cuántas clases de Música tienes por semana?

Slide 12 - Slide

¿Por qué? Waarom?

¿Por qué aprendes español? Waarom leer jij Spaans?

Slide 13 - Slide

Interrogativos Vraagwoorden
Welk vraagwoord moet/kan op de puntjes?  Schrijf 8 verschillende op. 

1. ¿... vas mañana?
2. ¿... estás?
3. ¿... es tu pasatiempo favorito? 
4. ¿... significa 'ESO'?                                                                         [zo heet de middelbare school in Spanje]
5. ¿... viven tus abuelos?
6. ¿... vas al hospital?
7. ¿... son tus amigos? 
8. ¿... empieza el partido?
timer
3:00

Slide 14 - Slide

Marcadores Tijdsaanduidingen
Vertaal naar het Nederlands:                 Vertaal naar het Spaans:

desde                                                                's ochtends
hasta                                                                  's middags
durante                                                             's avonds
antes                                                                  op donderdag
después                                                            iedere maandag

(Kijk in hoofdstuk 8 als je het niet weet.)
timer
5:00

Slide 15 - Slide

¡A practicar! Oefenen maar!
  1. Bedenk met ieder vraagwoord dat je hebt geleerd één vraag. De vragen moeten te maken hebben met de thema's van H8: school/vakken/rooster/vrijetijdsbesteding. Kijk in het boek voor inspiratie!
  2. Schrijf vijf zinnen waarin je de tijdsaanduidingen gebruikt (dus durante, antes, después, por la noche, los martes..., etc.)
timer
15:00

Slide 16 - Slide

Deberes Huiswerk
- haced y corregid: LE p 66/67 ejs 9,10

- estudiad: LT p 204 y 205

Slide 17 - Slide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...repaso los interrogativos herhaal ik vraagwoorden 
2. ...repaso los marcadores de tiempo herhaal ik tijdsaanduidingen
3. ...aprendo a hablar de mi horario y de mi semana leer ik praten over mijn rooster en mijn week

Slide 18 - Slide

¡A practicar! Oefenen maar!
In twee/drietallen: 

Bedenk 5 vragen voor elkaar met 5 verschillende vraagwoorden. Schrijf de vragen op. Het thema is jouw rooster/jouw week. Maak ook gebruik van tijdsaanduidingen: desde, hasta, durante en después. Voer daarna een gesprekje! 
Straks 3 twee/drietallen voor de klas! Beste wint marsje!
timer
15:00

Slide 19 - Slide

Deberes Huiswerk
- haced y corregid: LE p 65 ej 6

- estudiad: LT p 205

Slide 20 - Slide