This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
32 tekst deel 2
Slide 1 - Slide
Tekst 32 vanaf r. 19
Je kijkt zelf tekst 32 vanaf r. 19 na
Je hebt dus je streeptekst en vertaling bij de hand en verbetert waar dat nodig is!
Wees nauwkeurig, je moet de vragen (over de gemarkeerde stukken streeptekst) kunnen beantwoorden (zulke vragen ook op toets)
Vraag tijdens het 4e uur wat niet duidelijk is!
Slide 2 - Slide
Eerst nog een vraagje over r. 16 MINUS: dit is een
hulp
Het legt iets uit over het bvn "fortes" in r. 16, dus dan is het een bijwoord (legt iets uit over een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord). MINUS is de onz. vorm van de comparativus MINOR (van PARVUS)
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
Slide 3 - Quiz
En een vraagje over r. 17 PLUS: welk geslacht, getal en naamval heeft dit woord?
hulp
PLUS congrueert met TEMPUS (r. 18), net als BREVISSIMUM: MEER (tijd) dan ZEER KORTE tijd. TEMPUS, TEMPORA staat in de woordenlijst, dus onzijdig woord van groep 3 (NOMEN).
A
M, ev, nom
B
M, ev, acc
C
O, ev, nom
D
O, ev, acc
Slide 4 - Quiz
r. 19-22
[19] Met boze ogen keek de kleine Alexander intussen naar zijn vader en zei: ‘O vader, uw soldaten
zullen nooit opgewassen zijn tegen het wonderlijke paard, maar door mij zal Bucephalus gemakkelijk
getemd worden!’
Slide 5 - Slide
IRATIS OCULIS r. 19
hulp
Het is een bijw. bepaling, want het legt uit WAARMEE Alexander KEEK, dus legt iets uit over het werkwoord (extra informatie > BWB). In het Latijn staat een losse BWB in de ablativus (in het Grieks staat die WEL in de dativus).
A
staat in de dativus, want het is een dativus- object
B
staat in de ablativus, want het is een bijwoordelijke bepaling
C
staat in de dativus, want het is een bijwoordelijke bepaling
Slide 6 - Quiz
EQUO MIRO r. 20
hulp
par, par- (bvn volgens groep 3 (ingens, ingent-)) gaat altijd met de dativus (dus waaraan je gelijk bent, of waartegen je opgewassen bent staat in de dativus)
A
staat in de dativus, want het is aanvulling bij PAR (r. 21)
B
staat in de dativus, want het is meewerkend voorwerp
Slide 7 - Quiz
r. 22-25
[22] Toen lachten koning Philippus en alle soldaten de roekeloze jongen inderdaad uit.
[23] Maar Alexander rende meteen op het paard af en begon lieve woorden te fluisteren.
Slide 8 - Slide
VERBA DULCIA r. 24
hulp
acc mv O, want het is lijdend voorwerp in de zin (wat begon hij te fluisteren?). Het komt van VERBUM (net als DONUM > onzijdig groep 2 en -a is altijd de uitgang van onz mv NOM en ACC)
A
nom ev V
B
abl ev V
C
nom mv O
D
acc mv O
Slide 9 - Quiz
r. 25-27
[25] Bovendien haalde hij de teugels aan en draaide het hoofd van het paard naar de zon: want hij had begrepen dat het paard bang was voor zijn eigen schaduw!
Slide 10 - Slide
EQUI CAPUT r. 26
hulp
equi = gen (van equus, gr 2), want je vertaalt ook: "van het paard" (gen is hier dus bijV bepaling). caput = acc (onz ev van het woord CAPUT, CAPITA). Caput is hier LV (wat draaide ALexander naar de zon?)
A
equi = nom en caput = nom
B
equi = gen en caput = gen
C
equi = gen en caput = nom
D
equi = gen en caput = acc
Slide 11 - Quiz
wat is waar over de ACI in r. 26-27? (SUBJECT = Ond. / OBJECT = LV)
hulp
Na intellexerat volgt een ACI ("hij begreep DAT"). WIe is het onderwerp bij TIMERE (bang zijn?): het paard, dus EQUUM is onderwerps-acc. SUAM kan alleen congrueren met UMBRAM (acc ev V) en is samen met UMBRAM het LV bij TIMERE (waarvoor is hij bang).
A
equum = objects-acc en suam umbram = subjects-acc
B
equum = subjects-acc en suam umbram = objects-acc
C
equum suam = subjects-acc en umbram = objects-acc
D
equum suam umbram = objects-acc
Slide 12 - Quiz
r. 27-30
[27] Gemakkelijk besteeg Alexander het paard en spoedig
ging hij stapvoets voort! Met grote vreugde beloofde zijn vader: ‘O zoon, ik zal [30] je dat bijzondere paard graag geven.
Slide 13 - Slide
FACILE r. 27
hulp
facile kan NOOIT abl ev zijn. Van de "fortis"- bvn (groep 3) is de abl ev altijd (net als de dativus ev) -i. facile kan wel nom en acc ev O zijn. MAAR: facile is ook de bijwoordelijke vorm. Dat is een uitzondering!! normaal eindigt het bijwoord van fortis op -(i)ter
A
abl ev M
B
acc ev O
C
bijwoord
D
nom ev O
Slide 14 - Quiz
DABO r. 30
hulp
van het werkwoord DARE. stam DA- . B is kenletter futurum (a- en e- stammen) en O is de uitgang van de eerste persoon actief.
A
1e ev ind fut act
B
1e ev ind impf act
C
1e ev ind praes act
D
1e ev ind fut pass
Slide 15 - Quiz
r. 30-32
[30] Samen met jouw Bucephalus zul je Macedonia achter je laten en zul je
geschiktere koninkrijken zoeken. Want ons vaderland zal voor jou veel te klein zijn!’
Slide 16 - Slide
RELINQUES r. 31
hulp
relinquere is een MK-stam (korte -e). Dus RELINQU- is de praes stam en dan kan het al nooit FUT EX zijn (van de PF-stam). E is het futurum-kenmerk. -S uitgang.
A
is praes
B
is fut
C
is fut ex
D
is passief
Slide 17 - Quiz
APTIORA r. 31
hulp
apTIORa is een comparativus. Het congrueert met regna (acc mv onzijdig van REGNUM (onz gr 2), wat hier het LV is (wat zul jij zoeken) en dus in de acc staat.
A
is abl en comparativus
B
is abl en superlativus
C
is nom en stellende trap
D
is nom en comparativus
Slide 18 - Quiz
MINOR r. 32 Hoe kun je de comparativus ook al weer vertalen?
hulp
Moet je gewoon weer even leren: kleiner, kleinst (van 2), te klein of nogal klein. Hier past "te klein" het best!
A
klein, kleiner of zeer klein
B
kleiner, kleinst (van 2), te klein en zeer klein
C
kleiner, kleinst (van 2), te klein of nogal klein
D
kleiner, te klein, nogal klein of zeer klein
Slide 19 - Quiz
Deze vraag heb ik nog over tekst 32: (alleen invullen als je een vraag hebt!)
Slide 20 - Open question
Alexander de Grote 356 - 323
Slide 21 - Slide
Dit is de reden dat de Macedoniërs bijna alle gevechten wonnen: hun goed getrainde FALANX
Slide 22 - Slide
De veldtocht van Alexander en hoe het rijk verdeeld werd na zijn dood
Slide 23 - Slide
"Reden" voor Alexanders veldtocht
Om deze koloniën te bevrijden van de Perzische overheersing begon Alexander zijn veldtocht. Maar hij reisde veel verder, zoals je op de vorige dia zag! Je ziet op deze kaart wel goed waar de Grieken allemaal invloed hadden (voordat de Romeinen de macht overnamen)
Slide 24 - Slide
doel?
Kun je raden waarnaar Alexander op zoek was? Het "einde" van de wereld!