This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Werkwoordspelling
Slide 2 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Lesdoel:
We gaan de regels van werkwoordspelling herhalen en toepassen in keuzeopdrachten
- Herhalen van de regels
- Kijkopdracht bespreken
- Oefenen met Op Niveau
- Oefenen met een opdracht naar keuze
Slide 3 - Slide
Regels voor werkwoordspelling?
- Persoonsvorm
- Tegenwoordige tijd & verleden tijd
- Voltooid deelwoord
- Infinitief
- Engelse werkwoorden
- Bijvoeglijk naamwoord
Kijkopdracht: welke regels pas je wanneer toe?
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Regels voor werkwoordspelling?
- Persoonsvorm
- Tegenwoordige tijd & verleden tijd
- Voltooid deelwoord
- Infinitief
- Engelse werkwoorden
- Bijvoeglijk naamwoord
Kijkopdracht: welke regels pas je wanneer toe?
Slide 6 - Slide
Quiztijd!
:)
Slide 7 - Slide
Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
Voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Menig leerling [ ] zich de strijd met de vermaledijde d’s en t’s. Je moet er goed op letten dat de laatste letter, afhankelijk van de vorm en tijd van het werkwoord, soms [ ]. Het is dan ook niet voor niets dat de werkwoordspelling jaarlijks wordt
[ ]. Een foutje is ook na jarenlange training, nauwgezette oefening en gerichte uitleg zo [ ]. Hoewel er enkele lastige regels toegepast dienen te worden, moet je er wel op blijven letten dat iedere letter de juiste uitgang krijgt die het heeft
[ ].
Zorg ervoor dat je alle regels nog een keer zorgvuldig [ ]. De werkwoordspelling is echt nooit [ ], maar bij het schrijven heb je het stappenplan gewoon niet voldoende
[ ]. Het [ ]vast nog wel eens dat je een slordigheidsfoutje maakt, maar je tekst krijgt de zorg die het
[ ].
herinnert
herinnerd
verandert
veranderd
herhaalt
herhaald
gebeurt
gebeurd
verdient
verdiend
Slide 11 - Drag question
Noel [branden] zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden
Slide 12 - Quiz
Maar iedereen heeft weleens [falen].
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen
Slide 13 - Quiz
[vinden] je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind
Slide 14 - Quiz
[vinden] je broer deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind
Slide 15 - Quiz
Meneer Nas [vinden] het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt
Slide 16 - Quiz
Afgelopen weken [besteden] we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 17 - Quiz
Als Rania nu eens een beetje [opschuiven].
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd
Slide 18 - Quiz
Heeft iedereen zijn naam op de kaart [vermelden]?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt
Slide 19 - Quiz
Mevrouw de Gier [zetten] die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat
Slide 20 - Quiz
Maar ze zijn daarvoor flink [straffen].
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd
Slide 21 - Quiz
En nu [gebeuren] het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
Slide 22 - Quiz
En anders is het corveeën ook weer zo [gebeuren]
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
Slide 23 - Quiz
Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat [leren]
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt
Slide 24 - Quiz
Dan [beloven] dat veel voor de toets
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft
Slide 25 - Quiz
Hij heeft de [vinden] foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden
Slide 26 - Quiz
De [vergroten] foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten
Slide 27 - Quiz
De [redden] jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden
C
geredde
Slide 28 - Quiz
Heb jij vanochtend nog [douchen]?
A
gedouchd
B
gedouchet
C
gedouched
D
gedoucht
Slide 29 - Quiz
Opdracht (15 minuten)
Onderstreep alle werkwoorden in de tekst.
Schrijf erbij / erboven / eronder welke vorm het is:
- persoonsvorm
- voltooid deelwoord
- infinitief (heel werkwoord)
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Opdracht (15 minuten)
Onderstreep alle werkwoorden in de tekst.
Schrijf erbij / erboven / eronder welke vorm het is: