1. Het feest (zijn)........... uitgesteld.
2.Hij (vervelen)............ zich ontzettend.
3. Mijn zusjes (geloven).............. niet meer in Sinterklaas.
4. (vinden)................. zij dat wel leuk om te doen?
5. Mila (besteden)............... te weinig tijd aan haar huiswerk.
6. Jij (wachten) ........................ veel te lang met het inleveren van je werkstuk.