Klas 2 Toets Kapitel 5 versie C

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Toets Kapitel 5

Viel 

Erfolg! 

-Deze toets bestaat uit 30 open vragen.

-Je hebt hiervoor de hele les de tijd.

- Check voordat je de toets inlevert of je alle vragen hebt beantwoord!! 

Bij de vragen 1 t/m 10 moet je het vetgedrukte woord in het Nederlands vertalen. 

Bij het nakijken wordt niet gelet op spelfouten. 

1) Diese blaue Lampe und deine rote Lampe sind verschieden. 

2) Ich finde lila eine schöne Farbe. 

3) Zwischendurch esse ich gerne Schokolade. 

4) Zum Frühstück esse ich Brot mit Käse. 

5) Ich trinke Tee mit viel Zucker. 

6) Broccoli und Blumenkohl schmecken mir nicht. 

7) Meine Socken sind nach dem Fußballspiel dreckig. 

8) Meine Mutter und ich machen jede Woche einkaufen im Supermarkt. 

9) Der Bauer gibt uns frische Milch. 

10) Gummibärchen sind süß. 

Bij vraag 11 t/m 16 moet je het Nederlandse woord + lidwoord in het Duits opschrijven.

Er wordt bij het nakijken gelet op hoofdletters en spelling. Let daar dus goed op. 

11) de groente

12) de banaan

13) de appelsap

14) de pasta

15) de ham

16) de chocolade

Bij vraag 17 t/m 21 moet je het voltooid deelwoord maken van het werkwoord dat achter de zin staat. 

17) Ich habe auf dich ....... (warten)

18) Janine hat das Essen ....... (machen)

19) Wir haben in einer Villa...... (wohnen)

20) Hat er sich bei der Polizei ....... ?(melden)

21) Wie viel hat das Geschenk .......? (kosten)

Bij vraag 22 t/m 27 moet je de juiste vertaling invoeren.  

Kijk goed wat het onderwerp is en bepaal aan de hand daarvan welke vorm je moet gebruiken in die zin. 

22) Max ...... um 10 Uhr hier sein. (müssen)

23) Ich ...... nicht kommen. (wollen)

24) ........ du, wo der Supermarkt ist? (wissen)

25) ....... ihr am Freitag Pizza essen? (wollen)

26) Wir ...... alle Antworten natürlich!
(wissen)

Bij vraag 27 t/m 30 staat telkens een vraag van een ober in een restaurant.

Geef in hele Duitse zinnen antwoord op de vraag.

27) 1. Wir müssen gegen euch spielen

28) 2. (Door haar) kann ich dieses Spiel so gut. 

29) 3. Ihr werdet doch nicht (zonder ons) losfahren? 

30) 4. Ich mache mir Sorgen (om hem).

31) 5. Ist das Geschenk (voor mij)?

32) Vater hat (een) Tasche in der Hand.

Vertaal het woord tussen de haakjes 

let daarbij op het geslacht en zet de goede vorm van het bezittelijke voornaamwoord in

33) 2. Das sind (haar) Stifte (mv).

34)3 Hast du (de) Lehrerin gefunden?

35) 5. (Zijn) Mutter kommt auch vorbei.

36) (Mijn) Onkel kann gut Basketball spielen.

37) Ist das (jouw) Buch (o)?

38)8. (Het) Tier ist sehr schön.

Du bist fertig! 

(= Je bent klar)

Controleer of je alle vragen hebt beantwoord. Lever dan de toets in.