Iemand omschrijven

timer
1:30
Les couleurs en français
Schrijf alle kleuren op die je kent
1 / 48
next
Slide 1: Mind map
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

timer
1:30
Les couleurs en français
Schrijf alle kleuren op die je kent

Slide 1 - Mind map

3

Slide 2 - Video

00:15
Waar heeft ze het over als zij zegt: "J'en peux plus" ( ik kan niet meer)
A
haar werk
B
haar kinderen
C
de hele situatie thuis en op het werk is chaotisch

Slide 3 - Quiz

00:20
Wat kan "Il y a une solution betekenen?"
A
Er is een oplossing
B
Er is geen oplossing
C
Hij heeft een idee
D
De chaos gaat door

Slide 4 - Quiz

01:22
Wat denk je wat betekend "L'homme parfait"?
A
de lekkere hummus
B
de perfecte man
C
een bijzonder feit

Slide 5 - Quiz





L'homme parfait est
grand
intelligent
élégant






La femme parfaite est 
grande
intelligente
élégante

Slide 6 - Slide

Wat valt je op als je die zinnen van de vorige slide leest?
Twee antwoorden zijn juist
A
Als ik iemand met een woord (bv. groot, slim) wil omschrijven is er een verschill tussen mannelijk en vrouwelijk
B
woord (bv. groot, slim) wil omschrijven is er geen verschill tussen mannelijk en vrouwelijk
C
bij de mannelijke woorden moet je een "e" toevoegen
D
bij de vrouwelijke woorden moet je een "e" toevoegen

Slide 7 - Quiz

Quelle est la couleur de ses cheveux?
A
Il a les cheveux blonds
B
Il a les cheveux bruns

Slide 8 - Quiz

Quelle est la couleur de ses yeux?
A
Il a les yeux verts
B
Il a les yeux marrons
C
Il a les yeux bleus
D
Il a les yeux gris

Slide 9 - Quiz

L'homme parfait
- a les yeux bleus
- porte une chemise bleue
- porte un pantalon bleu

Slide 10 - Slide

nadat je de zinnen op de vorige slide leest: welke antwoorden zijn juist?
A
uitgang mannelijk enkelvoud = niks
B
uitgang vrouwelijk enkelvoud= e
C
uitgang mannelijk meervoud = s
D
het woord "blauw" schrijf je altijd op dezelfde manier

Slide 11 - Quiz

Volgens jouw, wat moet de uitgang bij vrouwelijk meervoud zijn?
A
bleue
B
bleu
C
bleus
D
bleues

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Oefeningen: La piscine est
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 14 - Quiz

Oefeningen: C'est un t-shirt
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 15 - Quiz

Oefeningen: Ma copine est
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 16 - Quiz

Mes amis sont
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 17 - Quiz

Mes amies sont
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 18 - Quiz

Frederieke a les cheveux
A
bruns
B
brun
C
blonds
D
blond

Slide 19 - Quiz

Elle porte des lunettes
A
bleu
B
bleus
C
noirs
D
noires

Slide 20 - Quiz

Elle porte un t-shirt
A
vert
B
jaune
C
bleu
D
bleue

Slide 21 - Quiz

Elle a les yeux
A
marrons
B
vert
C
verts
D
marron

Slide 22 - Quiz

Er zijn nog bijzondere regels:

Slide 23 - Slide






L'homme parfait est 
serviable (behulpzaam) 
drôle (funny)





La femme parfaite est serviable (behulpzaam)
drôle (funny)

Slide 24 - Slide

Wat gebeurt met bijvoegelijk voornaamwoorden die in de mannelijke vorm al een "e" hebben?
A
bij de vrouwelijke vorm moet je nog een "e" toevoegen
B
bij de vrouwelijke vorm moet je geen "e" meer toevoegen

Slide 25 - Quiz

Le film
Le film est français.
Les acteurs sont français.

Slide 26 - Slide

Wat gebeurt met bijvoegelijk voornaamwoorden die in de mannelijke vorm (enkelvoud) al een "s" hebben?
A
bij meervoud wordt nog een "s" toegevoegd
B
het woord blijft hetzelfde bij meervoud

Slide 27 - Quiz

Oefeningen: Jules est drôle
Juliette est
A
drôle
B
drôlee
C
drôles
D
drôlees

Slide 28 - Quiz

Oefeningen: Oliver est francais. Olivia est
A
francais
B
francaise
C
francaiss

Slide 29 - Quiz

Gabriel est intelligent. Gabrielle est
A
intelligent
B
intelligente
C
intelligentes
D
intelligents

Slide 30 - Quiz

Alexandre est calme. Alexandra est
A
calm
B
calme
C
calmee

Slide 31 - Quiz

Paul est triste. Pauline est
A
triste
B
tristee

Slide 32 - Quiz

Victor est petit. Victoria est
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 33 - Quiz

Van enkelvoud naar meervoud:
Les chats sont (petit)

Slide 34 - Open question

Les filles sont (content)

Slide 35 - Open question

Les acteurs sont (mauvais)

Slide 36 - Open question

Les poissons sont (rouge)

Slide 37 - Open question

Les garcons sont (francais)

Slide 38 - Open question

es



L'homme parfait est beau (mooi)
Les garcons du Leerjaar 1 sont beaux (mooi)




La femme parfaite est belle (mooi)
Les filles du Leerjaar 1 sont belles (mooi)

Slide 39 - Slide




Le film est nouveau



Les films sont nouveaux



La pièce de théâtre est vieille



Les pièces de théâtre sont vieilles

Slide 40 - Slide

Wat valt je op als je de vorige slides ziet?
A
Sommige bijvoegelijke voornaamwoorden zijn gewoon onregelmatig, die moet je uit je hoofd leeren
B
hier gelden dezelfde regels als ervoor

Slide 41 - Quiz

Sa soeur est
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles

Slide 42 - Quiz

Les portables sont
A
nouveau
B
nouveaux
C
nouvelle
D
nouvelles

Slide 43 - Quiz

Ma grand-mère est
A
vieux
B
vieux
C
vielle
D
vielles

Slide 44 - Quiz

Les chiens sont
A
beau
B
beaux
C
belle
D
belles

Slide 45 - Quiz

Sophie est _________ dans la classe.

Slide 46 - Open question

De volgende opdracht is de laatst voor vaandag. Laat zien dat je wat je hebt geleerd direct in real life kan implementeren. 
Er zijn drie verschillend niveaus:
1.  ( min. 3 zinnen) Vertel ff over jezelf ( Ben je groot / klein / kleur ogen of haar /... jij mag zelf kiezen )

2. (min. 6 zinnen) Vertel over jezelf en een ander persoon (jouw klasgenoot, familie, voetbalspeler...)

3. (min. 9 zinnen) Vertel over jezelf, een ander persoon en een voorwerp 

Slide 47 - Slide

Hier kan je jouw tekst invoeren:

Slide 48 - Open question