Woordenschattoets Periode 1 Vakwoorden en lijst 1 en 2 NU NED

Woordenschattoets 
Toets over de vakwoorden en moeilijke woorden 

1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woordenschattoets 
Toets over de vakwoorden en moeilijke woorden 

Slide 1 - Slide

Woordenschattoets 
Toets over de vakwoorden en moeilijke woorden 

Slide 2 - Slide

Woordenschattoets 
Toets over de vakwoorden en moeilijke woorden 

Slide 3 - Slide

Wat moet je doen?
De volgende vakgebieden komen aan bod:
Zorg
- Dienstverlenende houding
- Administratie
- Burgerschap ( meerkeuzevragen )
- Burgerschap ( sleepvragen )

Slide 4 - Slide

Er volgen 6 meerkeuze-vragen over het vak Zorg. 
Welk woord past het beste? 

Slide 5 - Slide

Als je op zo'n manier werkt, dat je LICHAAM EN GEEST GEZOND BLIJVEN dan werk je .........
A
economisch
B
ergonomisch
C
hygiënisch
D
veilig

Slide 6 - Quiz

Als je op zo'n manier werkt, dat je GEEN GEVAAR VEROORZAAKT dan werk je .........
A
economisch
B
ergonomisch
C
hygiënisch
D
veilig

Slide 7 - Quiz

Als je VOLGENS DE REGELS werkt, die je VOOR JE BEROEP hebt geleerd, dan werk je .........
A
professioneel
B
ergonomisch
C
hygiënisch
D
veilig

Slide 8 - Quiz

Een ander woord voor iemand AANMOEDIGEN, MOTIVEREN is....
A
observeren
B
stimuleren
C
preventief
D
zelfredzaamheid

Slide 9 - Quiz

Een ander woord voor GEEN ADEM MEER KRIJGEN is
A
gezichtsvermogen
B
observeren
C
verstikking
D
motoriek

Slide 10 - Quiz

Als JE VOORKOMT DAT IETS GEBEURT dan noem je dat....
A
hygienisch
B
ergonomisch
C
handig
D
preventief

Slide 11 - Quiz

Het vak Dienstverlenende houding.
 Er volgt  een sleepvraag.
Sleep elk  woord (blauwgrijs vakje)  naar de juiste betekenis (geel vakje).


Slide 12 - Slide

dat je iets wil weten van iets of iemand
als dingen niet gaan zoals jij het wil
hulp geven
zo goed mogelijk omgaan met de wens en behoefte van de klant
kijken naar je eigen gedrag, wat gaat goed, wat niet
 zelfreflectie
ondersteuning
interesse
tegenslag
klantgericht

Slide 13 - Drag question

Er volgt een sleepvraag over het vak administratie.
 Sleep elk woord  (blauwgrijs vakje) naar de juiste betekenis (geel vakje).

Slide 14 - Slide

een verzameling informatie over een persoon of een zaak
een plaatje waarin je het verband tussen getallen laat zien
de indeling van een pagina
een verzameling van verschilende bewaarde gegevens of materiaal
het bedrag dat je aan iets kunt uitgeven
grafiek
archief
dossier
lay-out
budget

Slide 15 - Drag question

Meerkeuzevragen Burgerschap
  Lees eerst het hele verhaaltje op de volgende dia.

Het is een verhaaltje waar 4 woorden ontbreken.

Slide 16 - Slide

Lees de tekst
In de Nederlandse samenleving wonen verschillende culturen bij elkaar. Onze samenleving noemen we daarom ... (1).  
Alle  individuele burgers hebben rechten tegenover de staat en tegenover elkaar. Dat heten de ... (2). 
De belangrijkste rechten en plichten van de burgers zijn vastgelegd  in  ...... (3).  
Je mag  geen onderscheid maken op grond van kenmerken die er niet toe doen, zoals sekse, huidskleur.  Als dat wel gebeurt is er sprake van ........(4) 

Slide 17 - Slide

In de Nederlandse samenleving wonen verschillende culturen bij elkaar. Onze samenleving noemen we daarom ... (1).
A
multicultureel
B
grondrechten
C
discriminatie
D
vooroordeel

Slide 18 - Quiz

Alle individuele burgers hebben rechten tegenover de staat en tegenover elkaar. Dat heten de ... (2).
A
multicultureel
B
grondrechten
C
Nederlandse Grondwet
D
vooroordelen

Slide 19 - Quiz

De belangrijkste rechten en plichten van de burgers zijn vastgelegd in de ...... (3).
A
multicultureel
B
grondrechten
C
Nederlandse Grondwet
D
vooroordelen

Slide 20 - Quiz

Je mag geen onderscheid maken op grond van kenmerken die er niet toe doen, zoals sekse, huidskleur. Als dat wel gebeurt is er sprake van ........(4)
A
vrijheid van meningsuiting
B
vooroordeel
C
discriminatie
D
grondrechten

Slide 21 - Quiz

Er volgt ook een sleepvraag over het vak burgerschap.
 Sleep elk woord  (blauwgrijs vakje) naar de juiste betekenis (geel vakje).

Slide 22 - Slide

Kenmerken die bij jou passen. Deze kenmerken maken jou anders dan anderen.
Een idee over wat normaal is of een regel over hoe je je moet gedragen.
Een beeld over een groep mensen dat niet klopt met de werkelijkheid: te eenvoudig of juist overdreven.
Gewoonten en gebruiken die al heel lang bestaan. Ze worden van de ene generatie op de andere doorgegeven.
Al die dingen die mensen denken, doen en hebben.
een norm
tradities
het stereotype
de cultuur
persoonlijke identiteit

Slide 23 - Drag question

Deel 2: woorden van Nederlands
Nu volgen er vragen over de moeilijke  woorden.

Je krijgt 12  quizvragen  en  2  sleepvragen. 

Slide 24 - Slide

woordenlijst 1
10 woorden:
 beschouwen/ verschaffen/ beseffen/ variëren/constateren/ toelichten/ hanteren/ profiteren/ interpreteren/ ondervinden

Slide 25 - Slide

In welke zin is het woord 'hanteren' goed gebruikt?
A
Naast werkgelegenheid hanteren we voedselpakketten.
B
In welke handleiding staat hoe je dit gereedschap moet hanteren?
C
Hij hanteert deze ring niet goed.
D
Hij hanteert van dit voordeel.

Slide 26 - Quiz

Wat is het synoniem voor toelichten?
A
bezorgen
B
meemaken
C
uitleg geven
D
wisselen

Slide 27 - Quiz

In welke zin is het woord 'ondervinden' goed gebruikt?
A
Hij ondervindt zijn boek in de kast.
B
De man ondervindt iedere dag de problemen in het ov.
C
Hij kan zijn trui niet ondervinden.
D
In de handleiding staat hoe je deze kast moet ondervinden.

Slide 28 - Quiz

Wat is een synoniem voor beschouwen?
A
uitleg geven
B
met aandacht bestuderen
C
ondervinden
D
bezorgen

Slide 29 - Quiz

In welke zin is het woord 'profiteren' goed gebruikt?
A
De vrouw profiteert van de film.
B
Zullen we deze boeken goed profiteren?
C
Waarom profiteert deze man met de auto?
D
Hij profiteert van het reclame-voordeel bij de supermarkt.

Slide 30 - Quiz

Welk woord hoort op de puntjes?

In de jaren '30 was er veel werkloosheid. Er kwamen toen speciale projecten om mensen werk te .........
A
hanteren
B
constateren
C
verschaffen
D
profiteren

Slide 31 - Quiz

Welk woord past bij deze uitspraak?
We proberen in de sportschool elke dag IETS ANDERS te doen.
A
Interpreteren
B
hanteren
C
ondervinden
D
variëren

Slide 32 - Quiz

Sleepvraag
Welk woord past het beste bij de omschrijving? Sleep het woord (lichtblauw)  naar de betekenis (geel). 

Slide 33 - Slide

met aandacht bekijken, bestuderen
geven, bezorgen
een eigen uitleg aan iets geven, op je eigen manier uitleggen
vaststellen, opmerken
ergens uitleg bij  geven
toelichten
verschaffen
interpreteren
beschouwen
constateren

Slide 34 - Drag question

Woordenlijst 2
uniek/ definitief/ sociaal/ gebruikelijk/ schaars/ gering/ overbodig/ grondig/ nuttig/ gunstig

Slide 35 - Slide

In welke zin is het woord 'uniek' goed gebruikt?
A
Je bent uniek als je net iets anders dan een ander bent.
B
Deze vrouw is uniek , want ze draagt hetzelfde als alle andere vrouwen.
C
Die vrouw heeft een leuk uniek aan haar voeten.
D
Geef mij die uniek eens aan.

Slide 36 - Quiz

Wat is het synoniem voor 'schaars'?
A
uniek
B
grondig
C
er is weinig van
D
in je voordeel

Slide 37 - Quiz

In welk zin is het woord 'nuttig' goed
gebruikt.
A
Je maakt makkelijk een praatje met mensen. Je bent nuttig.
B
Het is nuttig om de handleiding van een nieuw apparaat goed te lezen.

Slide 38 - Quiz

Wat is het synoniem voor 'definitief'?
A
overbodig
B
nuttig
C
uiteindelijk
D
in je voordeel

Slide 39 - Quiz

Wat is het synoniem voor 'gering'?
A
klein in hoeveelheid
B
in je voordeel
C
ergens goed voor
D
grondig

Slide 40 - Quiz

Sleepvraag
Welk woord past het beste bij de omschrijving? Sleep het woord (lichtblauw)  naar de betekenis (geel). 

Vijf punten als je ze alle vijf goed hebt.

Slide 41 - Slide

in je voordeel
met gevoel of begrip voor andere mensen
gewoonlijk, normaal
zorgvuldig, diepgaand
onnodig
sociaal
grondig
gunstig
gebruikelijk
overbodig

Slide 42 - Drag question

Einde van de les

Slide 43 - Slide