Les week 20 3GTdu1 Grammatik

1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Zeitplan
  • het werkwoord werden
  • e / i wechsel
  • naamvallen 
  • wochenarbeit

Slide 2 - Slide

das Verb - werden
  • onregelmatig werkwoord
  • geen vaste regel
  • blz  90 in je boek

Slide 3 - Slide

Ich ______ nach Hause gehen.
A
werden
B
werd
C
werde
D
werdet

Slide 4 - Quiz

Lotte und Olaf _______ heiraten.
A
wirst
B
werdet
C
wird
D
werden

Slide 5 - Quiz

du _________ das schaffen!
A
werde
B
wirst
C
wird
D
werden

Slide 6 - Quiz

Frau Wahnsinn _______ ein Baby bekommen.
A
werde
B
wirst
C
wird
D
werden

Slide 7 - Quiz

e / i - wechsel
  • sterke  werkwoorden
  • in de stam een e
  • du - er - sie - es klankverandering.
  • e kort uitgesproken --> i
  • e lang uitgesproken --> ie
  • uitzonderingen: nehmen, geben, treten en gehen

Slide 8 - Slide

Ausnahmen

Slide 9 - Slide

lesen - du _______
A
list
B
liest
C
liesst
D
lisst

Slide 10 - Quiz

helfen - er ______
A
hilft
B
hielft

Slide 11 - Quiz

nehmen - er _______
A
nehmt
B
nimt
C
nimmt
D
genommen

Slide 12 - Quiz

sprechen - wir _______
A
spreche
B
sprichst
C
spricht
D
sprechen

Slide 13 - Quiz

sehen - ihr ______
A
sehen
B
sieht
C
seht
D
siht

Slide 14 - Quiz

naamvallen
stappenplan
  1. voorzetsels opzoeken
  2. gezegd zoeken - alle ww in de zin 
  3. onderwerp zoeken - wie/ wat + gez                            1e naamval
  4. lijdend voorwerp zoeken - wie / wat + gez + ond  4e naamval
  5. meewerkend voorwerp zoeken - aan / voor wie    3e naamval 
  6. geslacht van het zelfstandig naamwoord bepalen
  7. opzoeken in het schema

Slide 15 - Slide

ezelsbruggetje
welke naamval hoort nu waar bij?

--> lijdend voorwerp - l4dend voorwerp
--> meewerkend voorwerp - m33werkend voorwerp

**** bij je toets krijg je een schema met de der- en ein-Gruppe én met de voorzetsels 3e en 4e naamval. ****

Slide 16 - Slide

D_____ Mutter ist Krank.
(die Mutter)
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 17 - Quiz

D_____ Mutter ist Krank. 
  • geen voorzetsels in de zin
  • gezegde = ist
  • onderwerp = d______ Mutter
  • onderwerp = 1e naamval
  • geslacht = vrouwelijk
  • schema --> vrouwelijk 1e naamval = die

Slide 18 - Slide

Sie erzählte es d_____ Lehrer.
(der Lehrer)
A
der
B
dem
C
das
D
den

Slide 19 - Quiz

Sie erzählte es d_____ Lehrer.
  • geen voorzetsels in de zin.
  • gezegd = erzählte
  • onderwerp = sie
  • lijdend voorwerp = es
  • meewerkend voorwerp = d_____ Lehrer
  • meewerkend voorwerp = 3e naamval
  • geslacht = mannelijk 
  • schema --> mannelijk, 3e naamval = dem

Slide 20 - Slide

Er fährt mit d_____ Auto.
(das Auto)
A
der
B
das
C
dem
D
den

Slide 21 - Quiz

Er fährt mit d_____ Auto.
  • voorzetsel = mit
  • mit = 3e naamval
  • geslacht = onzijdig
  • schema --> onzijdig, 3e naamval = dem 

Slide 22 - Slide

Sie schenkt d____ Kinder_ Schokolade.
(die Kinder)
A
die
B
der
C
den
D
den +n

Slide 23 - Quiz

Sie schenkt d___ Kinder__ Schokolade.
  • geen voorzetsels 
  • gezegd = schenkt
  • onderwerp = sie
  • lijdend voorwerp = Schokolade
  • meewerkend voorwerp = d____ Kinder__
  • meewerkend voorwerp = 3e naamval
  • geslacht = meervoud
  • schema --> meervoud,  3e naamval = den Kindern !!

Slide 24 - Slide

Wochenarbeit
vanaf blz 66 opdrachten 15 t/m 22 maken. 

Je kunt gebruik maken van het Lernübersicht voor uitleg op blz 90 in je boek. 
In SOM kun je een link vinden naar de slides met uitleg uit lessonup!

Slide 25 - Slide

Bis zum nächsten Mal!

Slide 26 - Slide