Les 1Ha 15 november 6de uur

Wilkommen
Anwesenheit
Das Lernziel
Tussentijdse feedback
Wanneer gebruik je hoofdletters
Onbepaalde en bepaalde Lidwoorden 
An die Arbeit
Lernziel kontrollieren


1 / 14
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Wilkommen
Anwesenheit
Das Lernziel
Tussentijdse feedback
Wanneer gebruik je hoofdletters
Onbepaalde en bepaalde Lidwoorden 
An die Arbeit
Lernziel kontrollieren


Slide 1 - Slide

Das lernziel
- Ik ken de duitse lidwoorden en weet welke ik wanneer moet gebruiken.
- Ik weet wanneer ik een hoofdletter moet gebruiken in het Duits.

Slide 2 - Slide

Tussentijdse feedback
- anoniem (schrijf wel je klas op)
-Wat doe ik goed?
-Wat kan beter?
- je mag zelf nog iets toevoegen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter in het Duits?

Slide 4 - Slide

Hoofdletters
Zelfstandige naamwoorden
Plaatsnamen en landen
Namen van Mensen
Dagen, dagdelen en maanden
Begin van de zin

Slide 5 - Slide

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden

- Wat is een lidwoord en welke heb je er in het Duits?
-  Wat is een zelfstandig naamwoord.

Slide 6 - Slide

Lidwoorden zet je voor een zelfstandig naamwoord.
De lidwoorden zijn der, die, das en ein.

Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je der, die, das en ein voor kunt zetten.

Slide 7 - Slide

Wanneer is een lidwoord onbepaald of bepaald

Het lidwoord "ein" is onbepaald.

De lidwoorden "der'', "die " en "das" zijn bepaald.

Slide 8 - Slide

Zelfstandige naamwoorden zijn in het Duits mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Je hebt ook nog meervoud.

Slide 9 - Slide

Vrouwelijk: die en eine   Voorbeeld: Die Frau und eine Frau

Mannelijk: der en ein       Voorbeeld: Der Mann und ein Mann

Onzijdig: das en ein          Voorbeeld: Das Auto und ein Auto

Meervoud: die en keine   Voorbeeld: Die Kinder und keine Kinder

Slide 10 - Slide

Check
1. Schrijf je zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter?
2. Welke lidwoorden zijn bepaald en welke onbepaald?
3. Wanneer gebruik je een hoofdletter?
3. Der, die, das, ein, eine. 

Slide 11 - Slide

An die Arbeit
Aufgabe 7, 8 und 9 (Seite 32)
Fertig? Lerne Lernbox Lektion 4 (Seite 50).

Slide 12 - Slide

Lernziel kontrollieren
1. ........... (de man) geht weg.
2. Sie ist ......... (mijn moeder)
3. .......... (het kind) ist klein.
timer
2:00

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link