Lektion 5

Lektion 2
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lektion 2

Slide 1 - Slide

Wie geht es dir? = Wie geht's?

Slide 2 - Slide

Montag, Dienstag, Mittwoch, Donnerstag, Freitag, Samstag, Sonntag
30. September

Slide 3 - Slide

Das interview
timer
5:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Heute
Aan het einde van de les kun je;
- Kan ik informatie over mezelf vertellen.
-Kan ik de lidwoorden gebruiken.
- Weet ik wanneer ik hoofdletters gebruik.

Slide 7 - Slide

Het bepaald en onbepaald lidwoord
der, die und das
De lidwoorden in het Nederlands:
de en het (bepaald) een (onbepaald)
worden in het Duits aangegeven met:
der, die en das
der = mannelijk
die = vrouwelijk
das = onzijdig
der, die und das
De lidwoorden in het Nederlands:
de en het (bepaald) een (onbepaald)
worden in het Duits aangegeven met:
der, die en das
der = mannelijk
die = vrouwelijk
das = onzijdig
Het bepaald en onbepaald lidwoord

Slide 8 - Slide

Overzicht bepaald en onbepaald lidwoord
m
v
o
mv
de/het
der
die
das
die
een
ein
eine
ein
keine

Slide 9 - Slide

Grammatik - Blz. 31 (Seite 31)

Slide 10 - Slide

de
het
een
der
die
das
ein
bepaald lidwoord (NL)
onbepaald lidwoord (NL)
bepaald lidwoord (DE)
onbepaald lidwoord (DE)

Slide 11 - Drag question

mannelijk
_____Durst
____ Mann
vrouwelijk
____Wurst
____ Frau
onzijdig
____Haus
____ Haus
meervoud
____Gläser
____ Gläser
Op de 1e rij zet je de bepaalde lidwoorden
Op de 2e rij zet je de onbepaalde lidwoorden
ein-
kein-
eine
keine
der
die
das
die

Slide 12 - Drag question

Slide 13 - Slide

... Mann
A
die
B
das
C
der

Slide 14 - Quiz

... Haus (het)
A
die
B
das
C
der

Slide 15 - Quiz

... Tante
A
die
B
das
C
der

Slide 16 - Quiz

... Schuhe
A
die
B
das
C
der

Slide 17 - Quiz

... Bruder
A
ein
B
eine

Slide 18 - Quiz

... Mutter
A
ein
B
eine

Slide 19 - Quiz

... Haus (het)
A
ein
B
eine

Slide 20 - Quiz

... Socken
A
ein
B
eine
C
mein
D
meine

Slide 21 - Quiz

Dus:
mannelijke woorden krijgen der of ein als lidwoord.
vrouwelijke woorden krijgen die of eine als lidwoord.
onzijdige woorden krijgen das of ein als lidwoord.
woorden in het meervoud krijgen die of meine/ keine/ ... als lidwoord. 

Slide 22 - Slide

Wanneer der,das of die? SCHRIJF DIT OP!
männlich (der / mein)
- mannelijke personen en dieren
- woorden die met het weer te maken hebben
- dagen, maanden, jaargetijden, windstreken
sächlich (das / mein)
- het-woorden
- verkleinwoorden (-chen, -lein)
- woorden uit een andere taal
weiblich (die / meine)
- vrouwelijke personen en dieren
- woorden die eindigen op
-heit, -keit, -schaft, - ung, -ion, -tät, -ik, -e

mehrzahl (die / meine)
- meer dan één

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

       Wel of geen hoofdletter?
1. ich                     
2. thomas
3. gehen (gaan)
4. januar
5. freundlich (vriendelijk)
6. dienstag
7. berlin
8. frau
9. buch  (=boek)
10. deutschland



Slide 25 - Slide

De vraagwoorden
Hier zijn de vraagwoorden in het Duits en Nederlands:       

Welche?
welke?
Was?
wat?
Wo?
waar?
Wann?
wanneer
Wohin?
waarheen?
Wie?
hoe?

Slide 26 - Slide

A
Woordjes leren en Redemittel?? Hoe dan????
Uitleg

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Hebben we de lessendoel behaald?

Slide 29 - Slide