This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
- je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden
- Hoe je het onderwerp kunt vinden
In elke zin staan werkwoorden.
Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt.
Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).
De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!
De persoonsvorm is een werkwoord die zich
aanpast aan het onderwerp.
Verandert het onderwerp, dan verandert de persoonsvorm mee.
Ik loop
Jij loopt
Wij lopen
De persoonsvorm geeft aan of een zin in de tegenwoordige
of verleden tijd staat.
Ik loop - ik liep
Jij bakt - jij bakte
Wij zien - wij zagen
Bij het ontleden van zinnen is het heel fijn als je weet wat de persoonsvorm is.
In het Nederlands vormt die de spil van de opbouw van de zin en daarvan kan je gebruik maken bij het vinden van de zinsdelen.
Daarom begin je bij het ontleden van een zin altijd met het vinden van de persoonsvorm!
Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden.
Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
Ik krijg nieuwe schoenen
Hij eet alle snoep op
Mijn vriend wil graag naar het zwembad
Krijg ik nieuwe schoenen?
Eet hij alle snoep op?
Wil mijn vriend graag naar het zwembad?
Zet de zin in een andere tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Ik heb een groene fiets
Hij moest zijn fietsband gaan plakken
Janneke praat heel zachtjes
Ik had een groene fiets
Hij moet zijn
fietsband gaan plakken
Janneke praatte heel zachtjes
Let op:
Soms begint een vraag met een vraagwoord (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe, …).
Een vraagwoord kan NOOIT persoonsvorm zijn.
Gebruik dan de tijdproef om de persoonsvorm te vinden.
Waar loop ik?
Wie eet alle snoep op?
Wanneer hebben jullie de les bekeken?
Waar liep ik?
Wie at alle snoep op?
Wanneer hadden jullie de les bekeken?
DE PERSOONSVORM IN EEN ZIN VINDEN
- hoe je het onderwerp kunt vinden