3BBL | H3 P1 | Pincode 7de editie

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Lessonup

Stap 1: ga naar lessonup.app

Stap 2: log in

Stap 3: klik op "Ja" om mee te doen met de les

Lessonup regels

Regel 1: tijdens de uitleg kijk je naar het grote bord

Regel 2: quizvragen beantwoord je op je eigen scherm

Regel 3: tijdens het beantwoorden van quizvragen ben je stil

Agenda

1.  Weet je het nog?

2. Leerdoelen

3. Voorkennis

4. Instructie
5. Samen oefenen

6. Quiz

7. Zelfstandig oefenen

2. Leerdoelen

1. Je kent het verschil tussen directe en indirecte ruil
2. Je kunt drie geldfuncties benoemen
3. Je kunt je saldo uitrekenen
4. Je kunt uitleggen op welke manieren je elektronisch kunt betalen 

3. Voorkennis

Woordweb: op welke manieren kun je tegenwoordig allemaal betalen?

Betalen

Waarvoor kun je geld nog meer gebruiken?

4. Instructie: ruil

Geld gebruiken we om te ruilen

Twee soorten ruil:

1. Directe ruil = spullen voor spullen

2. Indirecte ruil = geld voor spullen

Dit is

1. Directe ruil
2. Indirecte ruil

Dit is

1. Directe ruil
2. Indirecte ruil

4. Instructie: geldfuncties

We gebruiken geld op drie verschillende manieren:

1.  Ruilmiddel: we ruilen geld voor spullen

2. Rekenmiddel: Shirt van 20 euro + broek van 50 euro is 70 euro

3. Spaarmiddel: geld bewaren voor later

Geldfunctie?

1. Ruilmiddel
2. Rekenmiddel
3. Spaarmiddel

Geldfunctie?

1. Ruilmiddel
2. Rekenmiddel
3. Spaarmiddel

4. Instructie: elektr. betalen

Elektronisch betalen = betalen zonder munten en briefjes

4. Instructie: elektr. betalen

--> Creditcard

--> Pinpas

--> Telefoon bij de pinautomaat

--> Bank app

--> Tikkie

--> PayPal/Apple Pay/ Google Pay

--> Crypto

5. Vaardigheid: saldo berekenen

Saldo: het bedrag dat op je bankrekening staat

Bijvoorbeeld 

5. Vaardigheid: saldo berekenen

Voorbeeld: Oud saldo = 100 euro

Je krijgt 50 euro salaris

Je koopt voor 30 euro boodschappen en 60 euro aan kleding

Vraag: wat is je nieuwe saldo?

5. Vaardigheid: saldo berekenen

Formule: oud saldo + ontvangsten - betalingen

Voorbeeld: 100 euro + 50 euro - 30 euro - 60 euro = 60 euro

5. Vaardigheid: saldo berekenen

Voorbeeld: Oud saldo = 100 euro

Je krijgt 50 euro salaris

Je koopt voor 30 euro boodschappen en 60 euro aan kleding

Vraag: wat is je nieuwe saldo?

6. Zelfstandig werken

Hoofdstuk 3 paragraaf 1

Bladzijde 70 t/m 73