This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Je gebruikt wat als je verwijst naar:
- dat, datgene (dat wat, datgene wat)
- alles, iets, niets, het enige (alles wat, het enige wat)
- overtreffende trap (het mooiste wat, het gezondste wat)
- een hele zin (Jari sport nooit, wat slecht is voor zijn conditie)
bij dieren en dingen
Voorbeeld:
Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels gelezen
bij mensen
Voorbeeld:
De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Petra
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.