This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
hst 5 chemische reacties
Slide 1 - Slide
Belangrijke aantoningsreacties
aan te tonen stof
indicator/aan-toningsproef
waarneming
water (H2O)
wit kopersulfaat
wit kopersulfaat wordt blauw in contact met water
koolstof-dioxide (CO2)
kleurloos/helder kalkwater
wordt troebel en wit als er CO2 doorheen gaat
waterstof (H2)
gas opvangen en aansteken
je hoort een blaffend geluid
zuurstof (O2)
gloeiend voorwerp erbij
voorwerp gaat feller branden
Slide 2 - Slide
Een reagens is ...
A
een stof om een andere stof mee aan te tonen.
B
een ander woord voor chemische reactie.
C
een stof die wordt aangetoond door een andere stof.
Slide 3 - Quiz
Met welk reagens kan je water aantonen?
A
Custart poeder
B
blauw kopersulfaat
C
wit kopersulfaat
D
Jood
Slide 4 - Quiz
Zuurstof kun je aantonen door:
A
Helder kalkwater wordt troebel
B
Wit kopersulfaat wordt blauw
C
Een een gloeiende houtspaander brandt feller
D
Bij verbranden hoor je een 'plop' geluid
Slide 5 - Quiz
5.2 reactievergelijkingen opstellen en naamgeving
systematische naamgeving uitleg
herhaling reactievergelijking opstellen en kloppend maken
Slide 6 - Slide
Naamgeving moleculaire stoffen:
hoeveel atomen van elke soort in verbinding
atoomsoorten uit tabel 4 in de stof--> naam eindigt altijd op .........ide
telwoorden: tabel 5 wat in de naam voor de atoomsoort staat, staat in de formule erachter
b.v. difosforpentaoxide (P2O5)
moleculaire stoffen bevatten nooit metaalatomen
veel stoffen hebben een triviale naam, zie binas tabel 42
tabel 4 vervoegingen
tabel 5 griekse naamwoorden
voorbeelden naamgeving
Slide 7 - Slide
Systematisch naamgeving
Slide 8 - Slide
Systematisch naamgeving
Slide 9 - Slide
Naamgeving moleculaire stoffen: CBr4 heet:
A
koolstoftetrabromide
B
koolstoftetrabroom
C
koolstof(IV)broom
D
methaan
Slide 10 - Quiz
Griekse telwoorden (mono, di, tri ...) gebruik je bij de naamgeving van moleculaire stoffen. Wat betekent 'di'?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 11 - Quiz
Formule
Naam
C2H4
H2O
NH4
CO3
Mono koolstof tri oxide
Di waterstof mono oxide
Di koolstof tetra waterstof
Mono stikstof tetra waterstof
Slide 12 - Drag question
par 5.3 rekenen aan reacties
wet van behoud van massa,(massa gaat nooit verloren!)
massaverhouding
Ijzer + zuurstof ---> ijzeroxide
4,9 gram + 3,2 gram --> 8,1 gram
Slide 13 - Slide
stel een kloppende reactievergelijking op
stoffen reageren altijd met elkaar in een zelfde verhouding
vul alle gegevens in een verhoudingstabel in en bereken je onbekende
Aluminium + zuurstof --> aluminiumoxide
of werk met kruislings vermenigvuldigen z.o.z.
Rekenen aan reacties met de Wet van behoud van massa
(Massa gaat nooit verloren!)
Hoeveel aluminium is er dan nodig om 10 g aluminiumoxide te maken?
Slide 14 - Slide
1 Om 10,0 gram koperpoeder te verbranden is 2,5 gram zuurstof nodig. Hoeveel koperoxide ontstaat hierbij?
Slide 15 - Open question
Voor het produceren van ammoniakgas (NH3) kun je waterstof met stikstof laten reageren. De reactie en massaverhouding zijn hieronder weergegeven. N2(g) + 3 H2(g) → 2 NH3(g) 14 : 3 : 17 Bereken hoeveel kg stikstof je nodig hebt om 0,77 kg ammoniakgas te produceren.
Slide 16 - Open question
Oefenopgaven hfst 5
Afhankelijk van de tijd
Elke vraag 1 minuut nadenken, dan in je schrift of op het blad antwoord noteren. Dan behandelen we de vraag
Slide 17 - Slide
1. De molecuulformule van campinggas is C4H10. Welke van de onderstaande reactie schema’s geeft de verbranding van campinggas juist weer?
A
campinggas + koolstofdioxide → koolstof + water
B
campinggas + zuurstof → koolstofdioxide + water
C
campinggas + zuurstof → stikstofdioxide + water
D
koolstof + waterstof + zuurstof → koolstofdioxide + water
Slide 18 - Quiz
2 Welke reactieproducten ontstaan bij de verbranding van formaldehyde, CH2O?
A
koolstof, waterstof, zuurstof
B
koolstofdioxide, water
C
koolstofdioxide, water, zuurstof
D
stikstofdioxide, koolstofdioxide, water
Slide 19 - Quiz
4 Wat is de juiste uitgang voor de stofnaam van CF4?
A
fluor
B
fluoride
C
fosfor
D
fosfide
Slide 20 - Quiz
5 Wat is de juiste naam van N2O?
A
distikstofmonoxide
B
distikstofdioxide
C
stikstofmonoxide
D
stikstofdioxide
Slide 21 - Quiz
6 Uit hoeveel atomen bestaat H2O?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 22 - Quiz
Vr7. Bij de verbranding van 12 g koolstof ontstaat CO2. Daar is 32 g zuurstof voor nodig. Wat is de massa van het ontstane CO2?
A
12 gram
B
20 gram
C
32 gram
D
44 gram
Slide 23 - Quiz
8. De ontleding van ammoniak verloopt volgens onderstaande reactie. De massaverhouding is gegeven. Bereken hoeveel waterstof ontstaat bij de ontleding van 70 g ammoniak. 2 NH3 → N2 + 3 H2 17 : 14 : 3
A
0,74 g
B
12,4 g
C
70,4 g
D
397,4 g
Slide 24 - Quiz
2 H2O --> 2 H2 + O2 Wat voor soort reactie is dit?
A
Verbranding
B
Ontleding
C
Fotolyse
D
Thermolyse
Slide 25 - Quiz
De juiste notatie van zuurstof in een reactievergelijking
A
O
B
O2-
C
O2
Slide 26 - Quiz
Wat is de correcte reactievergelijking voor de verbranding van stikstof?
A
N+O2→NO2
B
N+O2→CO2
C
NO2→N+O2
Slide 27 - Quiz
Stikstof en waterstof reageren tot ammoniak (NH3). Geef de reactievergelijking
A
N2 + H2 --> NH3
B
N2 + 3 H2 --> 2 NH3
C
2 N2 + 6 H2 --> 4 NH3
D
N2 + 2 H2 --> 3 NH3
Slide 28 - Quiz
Wat is de reactievergelijking waarin methaanbromide ontstaat uit broom en methaan
A
H - Br + CH4 --> CH3-Br + H2
B
Br – Br + CH4 --> CH3- Br + H - Br
C
Br – Br + CH3-Br --> H - H +
CH3 - Br
D
CH4 + H-Br --> CH3 - Br + H – Br
Slide 29 - Quiz
Maak de reactievergelijking kloppend. Wat staat er dan op de stippelijn.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 30 - Quiz
+
Geef een kloppende reactievergelijking van de volgende reactie:
... PbCl4
... Cl₂
... Pb
4
1
2
3
1
Slide 31 - Drag question
Maak de reactievergelijking van volledige verbranding.
+
+
_______>
verbranding
CO2
O2
H2O
brandstof (hout of benzine
Slide 32 - Drag question
Maak de reactievergelijking van onvolledige verbranding kloppend.
+
+
_______>
verbranding
koolstofmono-oxide
zuurstof
water
brandstof
Slide 33 - Drag question
Thermolyse =
Elektrolyse =
Fotolyse =
Sleep de goede definitie naar de goede naam
Een ontledingsreactie met de actie verwarmen
Een ontledingsreactie met de actie licht
Een ontledingsreactie met de actie elektrictiteit
Slide 34 - Drag question
Vragen over paragraaf 5.4
Broeikas effect
Zelf leren
Slide 35 - Slide
9 Welk gevolg heeft het versterkte broeikaseffect?
A
De gemiddelde wereldtemperatuur daalt.
B
Er komt meer fijnstof in de lucht.
C
Er ontstaan sterkere orkanen
D
Het gat in de ozonlaag wordt groter.
Slide 36 - Quiz
10 Broeikasgassen kunnen een negatief effect op het milieu hebben. Wat is een broeikasgas?
A
Een gas dat in een broeikas ontstaat.
B
Een gas dat door de aarde uitgestraalde warmte vasthoudt.
C
Een gas dat door de aarde uitgestraalde warmte doorlaat.
D
Een gas dat verbrand kan worden
Slide 37 - Quiz
Broeikasgassen kunnen een negatief effect op het milieu hebben. Wat is een broeikasgas?
A
Een gas dat in een broeikas ontstaat
B
Een gas dat door de aarde uitgestraalde warmte vasthoudt.
C
Een gas dat door de aarde uitgestraalde warmte doorlaat.
D
Een gas dat verbrand kan worden.
Slide 38 - Quiz
Welk van de volgende uitspraken over het broeikaseffect is/zijn waar
A
broeikaseffect wordt veroorzaakt door CFK's
B
broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan op een planeet
C
versterkt broeikaseffect ontstaat door koolstofmonoxide
D
verbranden van fossiele brandstoffen zorgt voor versterkt broeikaseffect