Proefwerk H1 De Eerste Wereldoorlog

'Gebied dat in opdracht van de Volkenbond werd bestuurd door een van de overwinnaars uit de Eerste Wereldoorlog'.

Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?
1 / 40
next
Slide 1: Open question
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

'Gebied dat in opdracht van de Volkenbond werd bestuurd door een van de overwinnaars uit de Eerste Wereldoorlog'.

Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?

Slide 1 - Open question

'Het idee dat het leven van de mensheid op den duur steeds beter wordt'.

Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?

Slide 2 - Open question

'Oorlog waarbij in twee gebieden tegelijk gevochten wordt'.

Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?

Slide 3 - Open question

'Strijd om het sterkste bewapend te worden'.

Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?

Slide 4 - Open question

Noteer de cijfer 1 t/m 6 in de juiste tijdsvolgorde.

1 De Duitse legerleiding bedenkt het Schlieffenplan.
2 De Duitsers starten een offensief bij Verdun.
3 De Grote Oorlog begint.
4 De Grote Oorlog eindigt.
5 Het Verdrag van Versailles wordt getekend.
6 In Sarajevo wordt Frans Ferdinand vermoord.
A
1, 6, 3, 2, 4, 5
B
1, 6, 2, 3, 4, 5
C
1, 3, 6, 2, 5, 4
D
3, 6, 1, 2, 4, 5

Slide 5 - Quiz

1 De overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog werden allemaal lid van de Volkenbond.
2 Duitsland kreeg de schuld van de Eerste Wereldoorlog.
3 Het Nederlandse leger was tijdens de Eerste Wereldoorlog gemobiliseerd.
4 In de Eerste Wereldoorlog hoorde Frankrijk bij de centralen.
5 Oostenrijk hoorde in de Eerste Wereldoorlog bij de geallieerden.
6 Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd ook gevochten in Afrika en Azië.

Welke drie cijfers zijn juist?
A
2, 3 en 6
B
1, 2 en 6
C
1, 3 en 5
D
3, 4 en 6

Slide 6 - Quiz

A De eerste moderne Olympische Spelen werden gehouden.
B De welvaart in Europa groeide.
C Er bestond in Europa een sterk nationalisme.
D Europa had een industriële samenleving.
E Europa werd opgedeeld in tijdzones.

1 Feit A is een oorzaak / gevolg van feit C.
2 Feit B is een oorzaak / gevolg van feit D.
3 Feit D is een oorzaak / gevolg van feit E.
A
1. gevolg, 2. gevolg, 3. oorzaak
B
1. gevolg, 2. oorzaak, 3. oorzaak
C
1. gevolg, 2. gevolg, 3. gevolg
D
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. oorzaak

Slide 7 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de foto?
A
Doema
B
Februari- revolutie
C
Kremlin
D
Oktober- revolutie

Slide 8 - Quiz

Lees de bron en de vier zinnen over Nederland in de Eerste Wereldoorlog.

Welke zin past het beste bij de bron?

A
De geallieerden beperkten de handel van Nederland met Duitsland.
B
De Rotterdamse haven was belangrijk voor de goederenaanvoer van Duitsland.
C
Door de schaarste in Nederland gingen levensmiddelen op de bon.
D
Nederland voerde een neutraliteitspolitiek in de Eerste Wereldoorlog.

Slide 9 - Quiz

Bestudeer de bron. De tekenaar:
1 denkt dat de Volkenbond zal mislukken zonder de VS.
2 heeft kritiek op het feit dat de VS niet meedoen met de Volkenbond.
3 vindt dat Duitsland ook lid zou moeten zijn van de Volkenbond.
4 wil duidelijk maken dat hij een voorstander is van de Volkenbond.

Welke cijfers zijn juist?

A
1 en 2
B
1, 2 en 3
C
2, 3 en 4
D
1 en 4

Slide 10 - Quiz

Lees de bron.

De schrijver vond
A
dat de openbare en huisklokken niet gelijk hoefden te staan.
B
dat het gelijkzetten van de klokken een uiting was van algemene vooruitgang.
C
dat het opmerkelijk was dat een heel land zich aan moest passen aan de spoorwegen.
D
dat het telegrafisch verkeer belangrijker was dan de spoorwegen.

Slide 11 - Quiz

Deze vraag gaat over 'de moderne beleving van tijd'.

De tekenaar heeft de Griekse god Hermes afgebeeld omdat deze de god was van de:
A
atleten
B
boodschappers
C
kooplieden
D
reizigers

Slide 12 - Quiz

Bij welk antwoord staan alleen landen die tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de Centralen hoorden?
A
Duitsland en Oostenrijk
B
Rusland, Oostenrijk, België en Duitsland
C
Groot Brittannië, Duitsland en Oostenrijk
D
Verenigde Staten en Frankrijk

Slide 13 - Quiz

Bestudeer de bron.

Bij welk begrip past de bron het beste?
A
defensie
B
geallieerden
C
militarisme
D
mobilisatie

Slide 14 - Quiz

Bestudeer de bron.

Stel, je onderzoekt de offensieven van de centralen in de Eerste Wereldoorlog.
Is deze bron dan betrouwbaar?

Bij die vraag is de bron........

A
betrouwbaar, want Arthur Knaap vocht zelf mee in de Eerste Wereldoorlog.
B
betrouwbaar, want alleen de centralen vochten met kanonnen.
C
onbetrouwbaar, want Arthur Knaap vocht aan de kant van de geallieerden.
D
onbetrouwbaar, want de offensieven van de centralen vonden pas later plaats.

Slide 15 - Quiz

Deze vraag gaat over de revolutie in Rusland.

Welke landen hoorden bij de Sovjet-Unie in 1922?
A
Oekraïne en Rusland
B
Oekraïne, Polen en Rusland
C
Rusland en Finland
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 16 - Quiz

Deze vraag gaat over de Revolutie in Rusland.

Bestudeer de bron.

Welke zin past het beste bij de bron?

Volgens Trotski:
A
was de Sovjet-Unie een logische opvolging van het tsarenrijk Rusland.
B
was er in het oude tsaristische Rusland veel verdeeldheid.
C
zou er geen geweld en tirannie meer zijn in de nieuwe Sovjet-Unie.

Slide 17 - Quiz

Deze vraag gaat over de revolutie in Rusland.

Was de tekenaar van de afbeelding een voorstander of tegenstander van de tsaar?
A
voorstander
B
tegenstander

Slide 18 - Quiz

Deze vraag gaat over de Revolutie in Rusland.

Volgens de schrijver was:

A
Bloedige zondag een indirecte oorzaak van de Februari-revolutie.
B
Bloedige zondag een indirecte oorzaak van de Oktober-revolutie.
C
De communistische staatsgreep een gevolg op korte termijn van Bloedige Zondag.

Slide 19 - Quiz

Welke maatregelen werden aan Duitsland opgelegd als straf voor de Eerste Wereldoorlog?

A kreeg zware herstelbetalingen opgelegd.
B mocht geen groot leger en zware wapens hebben.
C mocht geen lid worden van de Volkenbond.
D mocht niet meer zijn eigen regering vormen.
E mocht in de toekomst niet samengaan met Polen.
F moest machines leveren aan de zwaarst getroffen landen.
G verloor zijn kolonies.
A
A, B, F, G
B
A, B, C, F, G
C
A, D, F, G
D
A, B, C, F

Slide 20 - Quiz

Deze vraag gaat over 'de nieuwe kaart van Europa'.

Volgens de minister:

A
is het onmogelijk een vredesverdrag te maken waar iedereen mee kan instemmen.
B
zijn de belangen van alle landen goed vertegenwoordigd in het vredesverdrag.
C
zal de Volkenbond niet echt gaan zorgen voor vrede.

Slide 21 - Quiz

Deze vraag gaat over 'neutraal Nederland'.

Welke letters zijn juist?

1 Het Nederlandse leger was alleen in 1914 en 1915 gemobiliseerd.
2 In Nederland braken er rellen uit tijdens de Eerste Wereldoorlog.
3 Nederland werd een volledige democratie tijdens de Eerste Wereldoorlog.
4 Veel Nederlanders raakten werkloos tijdens de Eerste Wereldoorlog.

A
2 en 4
B
2, 3 en 4
C
1, 2 en 4
D
2 en 3

Slide 22 - Quiz

Deze vraag gaat over 'neutraal Nederland'.

Welke zin past het beste bij de bron?
A
Om de schoolstrijd op te lossen moesten de confessionelen ook algemeen kiesrecht aanvaarden.
B
Vanwege de schoolstrijd was Kuyper tegen algemeen kiesrecht.
C
Vanwege het algemeen kiesrecht voerde Kuyper de schoolstrijd.
D
Volgens Kuyper was algemeen kiesrecht niet goed voor de schoolstrijd

Slide 23 - Quiz

A De Eerste Wereldoorlog brak uit.
B De geallieerden beperkten de handel tussen Nederland en Duitsland.
C Er ontstond in Nederland een zwarte markt voor voedsel.
D Er was in Nederland groot tekort aan voedsel en brandstof.
E Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd.

1 Feit A was een oorzaak / gevolg van feit E.
2 Feit C was een oorzaak / gevolg van feit B.
3 Feit D was een directe / indirecte oorzaak van feit C.
A
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. directe
B
1. oorzaak, 2. gevolg, 3. indirecte
C
1. oorzaak, 2. oorzaak, 3. directe
D
1. gevolg, 2. oorzaak, 3. indirecte

Slide 24 - Quiz

Deze vraag gaat over Mondriaan. Mondriaan:
A begon op zeer jonge leeftijd met het schilderen van abstracte schilderijen.
B hoorde bij de oprichters van de beweging De Stijl.
C schilderde het schilderij Victory Boogie Woogie vlak na de Eerste Wereldoorlog.
D was al vanaf het begin erg populair bij het grote publiek.
E werd financieel gesteund door Helene Kröller-Müller.
Welke uitspraken zijn Juist?


A
B, E
B
A, B, E
C
B, C, E
D
E, D

Slide 25 - Quiz

Deze vraag gaat over Mondriaan.

Zet de letters A t/m F in de juiste tijdsvolgorde
A
D, E, B, F, A, C
B
D, E, B, F, C, A
C
B, E, D, F, A, C
D
D, E, A, F, C, B

Slide 26 - Quiz

Deze vraag gaat over de wereld van Mondriaan.

Welke conclusies kan je trekken uit de bron?

Mondriaan vond dat:
A
abstracte kunst alleen de werkelijkheid van de natuur kan uitdrukken.
B
abstracte kunst de beste kunstvorm is om de waarheid af te beelden.
C
waarheid niet uitgedrukt kan worden in woorden.
D
geen van de genoemde conclusies is juist.

Slide 27 - Quiz

Deze opdracht gaat over een schoolplaat uit 1903: Het Centraal Station in Amterdam van de kunstenaar Bernardus Bueninck (1864-1933).

Bestudeer de bron. Welke bewering is juist?
A
De schoolplaat is een primaire bron en dat is een goede reden om te geloven dat de afbeelding klopt met de werkelijkheid in die tijd.
B
De schoolplaat is een primaire bron en dat is een goede reden om te twijfelen aan de historische betrouwbaarheid van de afbeelding.
C
De schoolplaat is een secundaire bron en dat is een goede reden om te geloven dat de afbeelding klopt met de werkelijkheid in die tijd.
D
De schoolplaat is een secundaire bron en dat is een goede reden om te twijfelen aan de historische betrouwbaarheid van de afbeelding.

Slide 28 - Quiz

Deze opdracht gaat over factoren die het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog kunnen verklaren.

Welke uitspraak is ONJUIST?
A
In de jaren voor 1914 liepen de spanningen in Europa hoog op als gevolg van het felle nationalisme en militarisme in veel landen.
B
De grote Europese landen waren in een wapenwedloop terecht gekomen: ze wilden allemaal het sterkste bewapend zijn.
C
Frankrijk had al ver voor het jaar 1914 een gedetailleerd plan gemaakt voor de aanval op Duitsland: het zogenaamde Schlieffenplan.
D
Alle landen wilden direct toeslaan als er een oorlog zou uitbreken, omdat ze bang waren dat de vijand hen anders te snel af zou zijn.

Slide 29 - Quiz

Deze opdracht gaat over een foto uit de Eerste Wereldoorlog.

Welke bewering over de foto is juist?
A
De foto is een bruikbare audiovisuele bron voor het nationalisme in het begin van de 20e eeuw.
B
De foto is een bruikbare audiovisuele bron voor de wapenwedloop in het begin van de 20e eeuw.
C
De foto is een bruikbare visuele bron voor het nationalisme in het begin van de 20e eeuw.
D
De foto is een bruikbare visuele bron voor de wapenwedloop in het begin van de 20e eeuw.

Slide 30 - Quiz

Wie is de persoon in de bron?
A
Karl Marx
B
Jozef Stalin
C
Leon Trotski
D
Vladimir Lenin

Slide 31 - Quiz

Deze vraag gaat over de gebeurtenissen in Rusland na de Oktoberrevolutie.

Welke bewering is ONJUIST?
A
Na de Oktoberrevolutie brak er oorlog uit tussen de communisten (de Roden) en hun tegenstanders (de Witten).
B
De Russische burgeroorlog eindigde in 1922 onbeslist; het oude tsarenrijk werd verdeeld tussen de Roden en de Witten.
C
Een aantal niet-Russische gebieden die tot 1917 bij het tsarenrijk hoorden, riep na de revolutie de onafhankelijkheid uit.
D
In 1922 stichtten de communisten de Sovjet-Unie; de nieuwe staat werd geleid vanuit het Kremlin in Moskou.

Slide 32 - Quiz

Deze opdracht gaat over een foto uit 1917 van een vergadering in een Russische fabriek. Bekijk de foto.

Hoe keken de Russische communisten in 1917 aan tegen bijeenkomsten zoals op deze foto? Welke norm speelde daarbij een belangrijke rol?
A
Afwijzend: Arbeiders moeten niet denken dat zij een fabriek kunnen besturen; daar is de communistische partij voor.
B
Positief: De arbeiders die in een fabriek werken, moeten mee kunnen praten over dingen die hen direct aangaan.
C
Positief: De eigenaren van een fabriek moeten de macht in hun bedrijf delen met de arbeiders die er het werk doen.
D
Positief: Een fabriek hoort geen privébezit te zijn; alle macht moet in handen komen van de arbeiders die er werken.

Slide 33 - Quiz

Deze opdracht gaat over twee kwesties in de Nederlandse politiek, die in 1917 eindelijk maar toch konden worden opgelost.

Welke twee lastige kwesties, die de Nederlandse politiek lang verdeeld hebben gehouden, werden in 1917 opgelost?
A
de kiesrechtkwestie en de vakbondsstrijd
B
de sociale kwestie en de vakbondsstrijd
C
de koloniale kwestie en de klassenstrijd
D
geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 34 - Quiz

Deze opdracht gaat over een prent van de Nederlandse tekenaar Albert Hahn (1877-1918).
In de Eerste Wereldoorlog legden de Duitsers een elektrische draadversperring aan langs de grens tussen België en Nederland. Door de aanleg van deze versperring waren er voor de bewaking van de grens minder Duitse troepen nodig. In de loop van de oorlog maakte de 'Dodendraad' honderden slachtoffers onder vluchtelingen, grensbewoners, smokkelaars en deserteurs. Welke bewering over de bron is juist?
A
De bron geeft een objectief beeld van de draadversperring langs de grens en van de slachtoffers die daardoor gevallen zijn.
B
De prent is een bruikbare bron als je objectief wilt beschrijven hoe er in ons land op de Eerste Wereldoorlog werd gereageerd.
C
De bron is representatief voor de neutraliteit van Nederland, dat geen partij in het conflict was en dat ook niet wilde worden.
D
geen van de genoemde beweringen is juist

Slide 35 - Quiz

Bekijk de bron. Wie heeft een pistool in zijn handen?
A
Frans Ferdinand
B
Gravilo Princip
C
Spiridon Louis
D
Mondriaan

Slide 36 - Quiz

Hoe worden de laatste 25 jaar voor de Eerste Wereldoorlog genoemd?
A
la belle epoque
B
la epoque civile
C
la grande epoque
D
la epoque jolie

Slide 37 - Quiz

Hoe heten revolutionaire socialisten, aanhangers van Lenin, die een maatschappij zonder privébezit van de productiemiddelen nastreven?
A
anarchisten
B
stalinisten
C
communisten
D
tsaristen

Slide 38 - Quiz

Hoe heette de communistische staat waarin Rusland verenigd was met andere delen (alle gekleurde gebieden in de afbeelding) van het voormalige tsarenrijk?

Slide 39 - Open question

Welke drie landen zijn vertegenwoordigd in de afbeelding?
A
Verenigde Staten, Duitsland en Verenigd Koninkrijk
B
Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Duitsland
C
Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 40 - Quiz