Nederlands Schrijven les 4 taalverzorging

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van de les is er mbv de quiz geoefend met de algemene spelling waardoor het spellingsniveau is verhoogd.

Slide 2 - Slide

Regel als - dan
  • Als:
  • GELIJK: Zij is even groot als ....
  • ZO: Hij eet twee keer zoveel als ....
  • Dan:
  • ongelijk
  • Hij is groter dan ik... 

Slide 3 - Slide

Sedoc vindt honden heel wat leuker ___ katten.
A
als
B
dan

Slide 4 - Quiz

Jindy is veel ijveriger dan ___.
A
ik
B
mij

Slide 5 - Quiz

Waarom zijn wij later vrij dan ___ zijn?
A
hun
B
zij

Slide 6 - Quiz

Danny krijgt net zo veel zakgeld als ___ krijg.
A
ik
B
mij

Slide 7 - Quiz

De buren hebben net zo'n auto gekocht als ___.
A
ons
B
wij

Slide 8 - Quiz

Fred denkt dat ik net zo veel van voetbal houd als ___.
A
hem
B
hij

Slide 9 - Quiz

Mary is goed in wiskunde, maar Richenda is nog beter ____.
A
als haar
B
als zij
C
dan haar
D
dan zij

Slide 10 - Quiz

Onze trainer denkt dat het andere team even veel kans maakt op de beker ____.
A
als ons
B
als wij
C
dan ons
D
dan wij

Slide 11 - Quiz

Een werkgever zal .... gaan naar de geschikte kandidaat.
A
opzoek
B
op zoek

Slide 12 - Quiz

Wil je dat ik dit voor jou....?
A
op zoek
B
opzoek

Slide 13 - Quiz

... vinden het juist fijn dat er een sticker op de fiets zit.
A
Vele
B
Velen

Slide 14 - Quiz

Regel
Staat er een zelfstandig naamwoord achter?
Dan vele/sommige/alle
Vele mensen / sommige studenten / alle honden
Staat er geen zelfstandig naamwoord achter en gaat het over mensen?
Dan velen/sommigen/allen

Slide 15 - Slide

.... studenten slaagden voor het schrijfexamen.
A
Alle
B
Allen

Slide 16 - Quiz

Arie van der Meer wilt graag nog wat dingen met jou bespreken.
Correcte zin?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

WILLEN
Ik wil
jij wil / wilt
Wil jij?
hij/zij wil
u wil / wilt

Slide 18 - Slide

Een tas van de Albert Heijn met een logo ...
A
erop
B
er op

Slide 19 - Quiz

Ik keek of er iets was ...
A
weg genomen
B
weggenomen

Slide 20 - Quiz

In de Albert Heijn sprak ik bedrijfsleider .... aan.
A
De Jong
B
de Jong

Slide 21 - Quiz

Om te vragen of ... iets gezien hadden
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 22 - Quiz

zij - hun - hen
Zij: Onderwerp (wie-vraag)
Hun:
Als je er in je hoofd 'aan' of 'voor' voor kunt zetten 
(Ik gaf dit hun kado.)
Als het bezit is (hun klas)
Hen:
Na een voorzetsel

Slide 23 - Slide

Ik geef....een hand.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 24 - Quiz

Geef tips voor het schrijfproduct 319BH
In het 3F-schrijfexamen:
artikel (Reza-Lara)         memo (Kelvin)
zakelijke e-mail (Demir)               verslag(je) (Xajenne)               informele e-mail (Michelle) persoonlijke brief (Demko)               advertentie (Robin)   zakelijke brief (Jeroen)                
betoog (Sverre-Jesse)   

timer
5:00

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Zet de interpunctie op de juiste plek.

Slide 28 - Slide

De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.

Slide 29 - Open question

Neem een warme trui mee want het is koud
A
Neem een warme trui mee, want het is koud.
B
Neem een warme trui mee; want het is koud.
C
Neem een warme trui mee want, het is koud.

Slide 30 - Quiz

De ; plaats je in de volgende gevallen:

  1. Tussen twee zinnen die zo nauw met elkaar verbonden zijn dat een punt wellicht iets te veel scheiding zou aangeven.

    Niemand had van tevoren gedacht dat Joke zou slagen; zij was immers ziek.

Slide 31 - Slide

Er waren veel gegadigden, want
- iedereen had tijd
- het was gratis
- er was al lang niet iets georganiseerd


Slide 32 - Open question

We stonden vroeg op we hadden namelijk een lange reis voor de boeg

Slide 33 - Open question

Dictee

Slide 34 - Slide

Dictee
Interesse
Onmiddellijk
Geachte meneer Van Dijk,
Ik word onterecht beschuldigd.
Vindt u ook niet?
Ik zie uw reactie tegemoet.
Wat is daarop uw antwoord?



Slide 35 - Slide