Formative test Unit 4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Formative test - Unit 4

Lees eerst de opdrachten en ga dan pas aan het werk. Succes!

Te beantwoorden: 30 vragen

Words

Vertaal de volgende woorden. Succes!

to bake

butter

surprise

meat

honey

kado

vreemd

mengen

toevoegen

walgelijk/vies

Gebiedende wijs

Maak de zinnen af in het Engels. Gebruik de gebiedende wijs.

 Let op ontkennend (-) of bevestigend (+)

Voorbeeld: + _________this!(take)   ->  Take this!

                        - __________late! (be)    ->   Don't be late!

Vul alleen woorden in die ontbreken, geen hele zinnen dus!

- __________ eat nuts. (eat)

+ __________ your knife down. (put)

+ __________ your dinner.(eat)

- __________ add any salt into it.(add)

this – that – these – those

Vul in.

Kies uit: this – that – these – those

_______ tennis player over there is very good.

1. this
2. that
3. these
4. those

Can you see ___ present here?

1. this
2. that
3. these
4. those

Do you prefer ______ biscuits here or those ones over there?

1. this
2. that
3. these
4. those

Do you see ______ children over there?

1. this
2. that
3. these
4. those

Present simple

Vul de juiste vorm in van het werkwoord in. Denk aan:

1: hele werkwoord invullen
2: begint de zin met he/she/it? werkwoord+s
3: ontkennende zin: don't/doesn't + werkwoord

+ She _____ there. (walk)

? _____ she _____ to finish it? (want)

- They _____ to do it (want)
(gebruik de afkorting!)

Phrases

Geef de juiste vertaling van de volgende zinnen. Succes!

Yeah, I agree.

1. Ja, daar ben ik het niet mee eens.
2. Ja, daar ben ik het mee eens.

I'm not sure.

1. Ik weet het niet zeker.
2. Daar ben ik het niet mee eens.
3. Ik weet het heel zeker.

It's Gary's birthday this weekend.

1. Gary is deze dagen jarig.
2. Gary is dit weekend jarig.
3. Gary geeft dit weekend een feestje.

How much is a pizza?

1. Hoeveel pizza`s wil je?
2. Waar kan je pizza kopen?
3. Wat kost een pizza?

It isn't expensive.

1. Het is niet duur.
2. Het is duur.
3. Het is niet mogelijk.

Could you help me?

1. Kan iemand mij helpen?
2. Kan je mij helpen?
3. Wie kan ik helpen?

These pizzas look disgusting!

1. Deze pizza's zier er erg vies uit!
2. Deze pizza's zier er erg smakelijk uit!

Be careful! The plate is hot.

1. Wees voorzichtig! Dit bord is heet.
2. Wees voorzichtig! Dit bord is kapot.
3. Wees geduldig! Dit gerecht is nog niet klaar.
4. Wees voorzichtig! Dit gerecht is pittig.

What can I get you then?

1. Wat kan ik dan voor je doen?
2. Wat kan ik dan voor je halen/bestellen?

Finished formative test? -> Choose at least 3 of the activities below:

• Present Simple
• Wel doen/Niet doen
• This/That/These/Those
• Plurals(Meervoud)
• Food game
• 
  
• Done? Study for the test Unit 4 - Homework in Magister