Modalverben & das Aussehen

Am Ende des Unterrichts
  • Weet je wat Modalverben zijn
  • Ken je de betekenissen van de Modalverben
  • Heb je geoefend met het inzetten van de Modalverben
  • Ken je de "regels" van de Modalverben
  • Heb je geoefend met woordenschat 
1 / 48
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with text slides.

Items in this lesson

Am Ende des Unterrichts
  • Weet je wat Modalverben zijn
  • Ken je de betekenissen van de Modalverben
  • Heb je geoefend met het inzetten van de Modalverben
  • Ken je de "regels" van de Modalverben
  • Heb je geoefend met woordenschat 

Slide 1 - Slide

Willkommen zur Deutschstunde!


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Die Bedeutung der Modalverben
Dürfen = mogen / toestemming hebben
Können = kunnen / in staat zijn tot
Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden

Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)
Sollen = moeten (bevel van een ander)
Wollen = willen
(Wissen = weten)
                                    De klas moet maar snel wegwezen

Slide 4 - Slide

Im Vergleich mit dem schwachen Verb
   Wohnen:                                                       Können:
Ich wohne                                                     Ich kann
Du wohnst                                                    Du kannst
Er/sie/es wohn                                         Er/sie/es kann
Wir wohnen                                                  Wir können
Ihr wohn                                                      Ihr könnt
Sie/sie wohnen                                          Sie/sie können

Slide 5 - Slide

Was musst du dir merken?

Stam: de stam verandert bij ich, du en er/sie/es

Uitgang: ich  en er/sie/es  krijgen geen uitgang

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

An die Arbeit
Nimm dein Buch und schlage Seite 62 auf.
Aufgabe 3+5
Wir beginnen zusammen.

Hausaufgaben: Arbeitsblatt zu Modalverben.

Slide 8 - Slide

Willkommen zurück!

Slide 9 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden (Possesivpronomen)

Dat is mijn broer                       Das ist mein Bruder.
Dat is mijn zus                           Das ist meine Schwester.



Wat valt op??

Slide 10 - Slide

mijn    mein(e)           mein Bruder, meine Schwester
jouw    dein(e)            dein Vater, deine Mutter
zijn       sein(e)             sein Onkel, seine Tante
haar     ihr(e)                ihr Opa, ihre Oma
onze    unser(e)           unser Kind, unsere Kinder
jullie    euer, eure       euer Vater, eure Mutter
hun     ihr(e)                 ihr Kind, ihre Kinder
uw       Ihr(e)                 Ihr Sohn, Ihre Tochter


Wanneer komt er een extra 'e' ??????
Welk bezittelijk vnw komt meerdere keren voor????

Slide 11 - Slide

Let op: bij vrouwelijke-woorden en meervouds-woorden krijg je een extra -e aan het bezitt.vnw.

meine Frau
deine Kinder

Slide 12 - Slide

An die Arbeit
Nimm dein Buch und schlage Seite 69 auf.
Aufgabe 4
Wir beginnen zusammen.

Slide 13 - Slide

Hausaufgaben für Donnerstag
12 Sätze schreiben mit den neuen Wörtern.

Slide 14 - Slide


Auf Wiedersehen 

Slide 16 - Slide

Ich .... kein Gemüse essen 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Lina, du ...... nicht lügen!

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Sie ..... auf die Toilette gehen

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Karl ..... sehr gut sparen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Selbständige Arbeit
Wat?: werkblad met Modalverben
Hoe?: zelfstandig
Hulp?: kijk naar het bord / steek je hand op
Tijd?: +- 10 minuten
Uitkomst?: je hebt geoefend met de modale werkwoorden
Klaar?: begin met het leren van de woordenlijst (in stilte!) voor straks ;)

Slide 25 - Slide

Ich trage ...... / Ich habe ...... an

  • Steh auf, wenn du etwas trägst, was genannt wird
  • Trägst du diese Kleidung nicht? Bleibe dann sitzen!

Slide 26 - Slide

SCHUHE

Slide 27 - Slide

T-SHIRT

Slide 28 - Slide

PULLOVER

Slide 29 - Slide

HALSKETTE

Slide 30 - Slide

ROCK

Slide 31 - Slide

JACKE

Slide 32 - Slide

STIEFEL

Slide 33 - Slide

BRILLE

Slide 34 - Slide

Was trägt der Mann/die Frau?
  • +- 5 minuten woorden leren
  • Twee teams (1 & 2)
  • Op het digibord wordt een persoon laten zien
  • Overleg in je team en schrijf zoveel mogelijk kledingstukken op in het Duits
  • Kleur benoemen is ook een punt!
  • We wisselen per team af. Team 1 begint, team 2 daarna ... enz.

timer
5:00

Slide 35 - Slide

TEAM 1
timer
0:40

Slide 36 - Slide

TEAM 2
timer
0:40

Slide 37 - Slide

TEAM 1
timer
0:40

Slide 38 - Slide

TEAM 2
timer
0:40

Slide 39 - Slide

TEAM 1
timer
0:40

Slide 40 - Slide

TEAM 2
timer
0:40

Slide 41 - Slide

TEAM 1
timer
0:40

Slide 42 - Slide

TEAM 2
timer
0:40

Slide 43 - Slide

TEAM 1
timer
0:40

Slide 44 - Slide

TEAM 2
timer
0:40

Slide 45 - Slide

TEAM 1
timer
0:40

Slide 46 - Slide

TEAM 2
timer
0:40

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide