08. Thema 5.4 De evolutietheorie (2) 23-5

Thema 5:
Erfelijkheid en evolutie
BK Basisstof 6: De evolutietheorie 
KGT Basisstof 4: De evolutietheorie
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 5:
Erfelijkheid en evolutie
BK Basisstof 6: De evolutietheorie 
KGT Basisstof 4: De evolutietheorie

Slide 1 - Slide

Doel: Evolutietheorie
Je kunt de evolutietheorie beschrijven.

Slide 2 - Slide

De grondlegger van de evolutietheorie
A
Ford
B
De Vink
C
Darwin
D
Harry

Slide 3 - Quiz

Evolutie
A
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
Is de ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen

Slide 4 - Quiz

Evolutietheorie
A
De theorie die uitgaat van dezelfde genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 5 - Quiz

                                              De evolutietheorie gaat uit van:

1. variatie in        .................. 

2.      ......................             selectie

3. het       .....................           van nieuwe soorten en    ..........................       van soorten
Bij evolutie speelt ook  de     ..................................   in het genotype bij een soort een rol.
                        In elk soort komen in het genotype  ................................     verschillen voor. 

Soms is zo'n verschil handig om te ................................ 

ontstaan

natuurlijke

overleven

verandering

verdwijnen

genotype

toevallige

Slide 6 - Drag question

Isolatie
A
groepen organismen van dezelfde soort leven samen
B
groepen organismen van verschillende soorten leven samen
C
groepen organismen van dezelfde soort trekken naar elkaar toe
D
groepen organismen van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden

Slide 7 - Quiz

Variatie in genotypen
Wat is waar?
A
Ontstaat door verandering in het fenotype
B
Ontstaat in de nakomelingen door geslachtelijke voortplanting

Slide 8 - Quiz

Welk dier heeft een grotere kans op veel gezonde nakomelingen?
A
Het dier met een gunstig (beter) genotype
B
Het dier met een gunstig (beter) fenotype
C
Dat maak niet uit
D
A, B en C zijn onjuist

Slide 9 - Quiz

Waarbij behoren organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen?
A
dezelfde soort
B
dezelfde stam
C
alleen hetzelfde ras
D
Hetzelfde rijk

Slide 10 - Quiz

Vul de tekst in
geloven dat de
afstammen van andere
Zo'n langzame
noemen we 
................................
..........................
....................
..................
................
ontwikkeling
diersoorten
evolutie
biologen
mensen

Slide 11 - Drag question

Natuurlijke selectie
A
organismen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans en een grotere kans op nakomelingen
B
Twee soorten raken eerst geïsoleerd van elkaar en komen daarna weer samen.
C
Natuurlijke selectie vindt plaats in dierentuinen

Slide 12 - Quiz

Rassen...
Wat is juist?
A
Rassen van 1 soort kunnen onderling geen vruchtbare nakomelingen krijgen
B
zijn verschillende vormen van één soort organisme

Slide 13 - Quiz

Bij een diersoort komen veel variaties in genotypen voor. Wat is juist?
A
Die soort heeft een grotere overlevingskans
B
Dit geeft problemen bij verandering in omstandigheden in hun milieu

Slide 14 - Quiz

Als bij een soort veel verschillende genotypen voorkomen, heeft deze soort een ... (vul in) ... overlevingskans.
A
kleinere
B
grotere

Slide 15 - Quiz

Hoe noem je het proces dat ervoor zorgt dat organismen van dezelfde soort, bij scheiding, steeds meer van elkaar gaan verschillen?
A
evolutie
B
evolutietheorie
C
isolatie
D
evaluatie

Slide 16 - Quiz

Enkele kenmerken van dieren zijn:
1. Een sneeuwhaas is wit in de winter en bruin in de zomer.
2. Een kameleon kan van kleur veranderen.
3. Planteneters hebben plooikiezen om moeilijk te verteren planten fijn te malen.

Wat zijn aanpassingen?
A
Alle drie
B
De sneeuwhaas
C
De sneeuwhaas en de kameleon
D
De sneeuwhaas en de planteneters

Slide 17 - Quiz

Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz