Lessonup vragen

Inhoud
Dia 1 en 2: luchtdruk en stijgingsregen
Dia 3: aanlandige en aflandige wind
Dia 4; stuwingsregen
Dia 6 en 7: El Ninô
Dia 8: gesteentekringloop
Dia 9: soorten vulkanen
Tip hoe te leren: leg een ander uit hoe het zit.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Inhoud
Dia 1 en 2: luchtdruk en stijgingsregen
Dia 3: aanlandige en aflandige wind
Dia 4; stuwingsregen
Dia 6 en 7: El Ninô
Dia 8: gesteentekringloop
Dia 9: soorten vulkanen
Tip hoe te leren: leg een ander uit hoe het zit.

Slide 1 - Slide

Lage luchtdruk + stijgingsregen
Lage luchtdruk:
= Lage druk = opstijgende lucht. Opstijgende lucht ontstaat wanneer het warm is en water in de grond of rivieren verdampt.  Die damp stijgt op, bereikt een grote hoogte, waardoor er wolkjes vormen = stijgingsregen

Slide 2 - Slide

Hoge luchtdruk
Hoge luchtdruk = hoge druk = dalende lucht.
Er stijgt geen lucht op. De lucht daalt. Deze lucht zal geen grote hoogte bereiken, waardoor er geen wolkjes kunnen vormen.
Ezelsbrug: hoog = droog. 

Slide 3 - Slide

Aanlandige en aflandige wind
De wind waait altijd van een hoog naar een laagluchtdrukgebied.
Wanneer er op het land een H- luchtdrukgebied is en op zee een L-luchtdrukgebied, waait de wind van land naar de zee = aflandige wind.  
Andersom = aanlandige wind.

Slide 4 - Slide

Stuwingsregen
1. Het warme water verdampt en stijgt op = lage druk.
2. Er is aanlandige wind. De damp botst tegen de bergen aan en wordt omhoog gedrukt = L-drukgebied. De damp wordt omhoog gestuwd. 
3. De damp bereikt hoogte en er vormen wolkjes = stuwingsregen = loefzijde.
4. De wolkjes zijn verdwenen voordat het de andere kant van de berg bereikt = droog = lijzijde.
5. planten hebben vocht nodig om te overleven en groeien aan de loefzijde.

Ezelsbrug; Loef is droef en lij is blij. 

Slide 5 - Slide

El Ninô; normale situatie
Normale situatie:
1. De wind waait richting het westen = passaat. Wind waait van H-drukgebied naar L- drukgebied. De wind neemt het warme water mee naar het westen.
2. Warm water verdampt en stijgt op = L-drukgebied = stijgingsregen
3. Het koude water rechts welt op (komt aan oppervlakte) doordat warm water is verplaatst. Koud water verdampt niet en stijgt niet omhoog, maar daalt = H-luchtdrukgebied = zon.

Slide 6 - Slide

El Ninô; alles is omgekeerd
El Ninô; 
1. De wind komt nu uit het westen; oorzaak onbekend. 
2. De zeestroming is omgekeerd.
3. De hoge en lage luchtdrukgebieden zijn omgekeerd. 
4. De plaats van opwellend water opkomt verplaatst. 


Slide 7 - Slide

Gesteentekringloop
Soorten gesteenten: 
1. Stollingsgesteenten; gesteente dat op het aardoppervlakte afkoelt en stolt/verhard. Vb; graniet en basalt. Gesteente dat snel afkoelt is basalt. Gebeurt dit proces langzamer is het graniet. Graniet is lichter dan basalt.
2. Sedimentgesteente: gesteente dat uit lagen bestaat, zoals lagen fossielen. 
3: Metamorfe gesteente; gesteente ondergaat metamorfose. Door druk en hitte wordt de steen samengeperst. Vb: marmer.

Slide 8 - Slide

Soorten vulkanen
1. Stratovulkaan: steile helling en explosieve uitbarsting. Komt voor bij subductie. Wanneer de magmakamer is ingestort, heet het een caldeiravulkaan
2. Schildvulkaan: vlakke helling en geen explosieve uitbarsting. Dit kan op de grens van 2 platen gebeuren, maar ook als hotspot. Hotspot ontstaat waar de aardkorst zwak is.

Slide 9 - Slide

Klimaatfactoren
1. Windrichting: aanlandig/aflandig?
2. Zee: warme of koude zeestroom?
3. Reliëf: combinatie gebergte en regen, hoe hoger hoe kouder.
4. Waar op de aarde?; hoge / lage breedte?
Klimaat hangt af van hoge en lage luchtdrukgebieden. De ligging van luchtdrukgebieden wordt bepaald door bovenstaande =  klimaatfactoren.

Slide 10 - Slide

Is de inhoud van deze lesson-up nuttig voor de SO? En waarom?

Slide 11 - Open question