This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Wat gaan we deze les doen?
Wat weet je nog?
Uitleg voegwoorden
Aan de slag!
Lezen in je leesboek
Slide 1 - Slide
Doel van deze les:
Ik weet wat een hoofdzin en een bijzin is.
Ik weet wat voegwoorden zijn en kan deze herkennen.
Ik kan voegwoorden gebruiken om samengestelde zinnen te maken.
Slide 2 - Slide
Deze les
Deze les gaan we aan de slag met hoofd- en bijzinnen en voegwoorden. Twee opties:
Wil je zelfstandig aan de slag? > LessonUp doornemen.
Wil je uitleg van mij? > Kom vooraan zitten.
Slide 3 - Slide
Voegwoorden
Voegwoorden 'voegen' zinnen samen.
Dat kunnen nevenschikkende (ns.vgw) en/of onderschikkende (os.vgw) voegwoorden zijn.
Slide 4 - Slide
Zinnen
Voegwoorden worden gebruikt in samengestelde zinnen. Weet je niet meer wat dat zijn:
Twee opties:
Bekijk het filmpje met uitleg (sla de theorie over) en maak hierna de oefenvragen.
Sla het filmpje over en neem de theorie in de LessonUp door. Maak hierna de oefenvragen.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer?
Slide 7 - Open question
Twee soorten zinnen
Enkelvoudige zin (1 pv):
De docent roept de leerlingen.
De leerlingen stoppen met praten.
Samengestelde zin (meer dan 1 pv):
De docent roept de leerlingen en de leerlingen stoppen met praten.
Slide 8 - Slide
Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met 6 kinderen
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 9 - Quiz
Zes studerende kinderen kunnen een behoorlijke kostenpost vormen voor hun ouders
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Video
Hoofd- en bijzinnen
Als een zin twee persoonsvormen heeft, is het een samengestelde zin. Deze samengestelde zin bestaat uit twee hoofdzinnen of een hoofdzin + een bijzin.
Slide 12 - Slide
Hoofdzin
De hoofdzin kun je op de volgende manier herkennen:
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen (bijna nooit) andere zinsdelen tussen.
De persoonsvorm staat voorin de zin; het is het eerste of tweede zinsdeel.
Slide 13 - Slide
Bijzin
De bijzin kun je op de volgende manier herkennen:
Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar. Je kunt er andere zinsdelen tussen zetten.
De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.
Slide 14 - Slide
Samengevat
Hoofdzin:
Pv en ow naast elkaar
Pv staat vooraan
Bijzin:
Pv en ow niet naast elkaar
Pv staat achteraan.
Slide 15 - Slide
DEEL 2 - VOEGWOORDEN
Als je ervoor gekozen hebt om het filmpje te kijken, moet je vanaf nu de theorie wél doornemen. Deze theorie wordt namelijk niet behandeld in het filmpje.
Slide 16 - Slide
Nevenschikkend voegwoord
Als er twee hoofdzinnen worden samengesteld, staat er altijd een nevenschikkendvoegwoord tussen. Dat zijn de woorden:
dus, en, want, of, maar (ezelsbruggetje: DEWOM)
De docent roept de leerlingen, dus stoppen zij met praten.
Slide 17 - Slide
Voorbeeld nevenschikkend
De ijsberenzijn in gevaar, want de poolkappensmelten sneller dan verwacht.
HZ HZ
Dit is nevenschikkend:
- Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar en er kan niks tussen. De informatie is even belangrijk.
Slide 18 - Slide
Onderschikkend voegwoord
Als een samengestelde zin bestaat uit hoofdzin + bijzin wordt er een onderschikkend voegwoord gebruikt. Daarvan zijn er veel meer: wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of .....
Slide 19 - Slide
Voorbeeld onderschikkend
De ijsberenzijn in gevaar, omdat de poolkappen sneller smelten dan verwacht.
Onderschikkend (hoofdzin + bijzin):
- Onderwerp staat in de bijzin niet naast de pv.
- Of daar kan iets tussengeplaatst worden.
Slide 20 - Slide
Kenmerken hoofdzin:
OW en PV staan naast elkaar.
PV staat op plek 1 of 2 in de zin.
Elke samengestelde zin heeft een HZ.
Een samengestelde zin kan 2 HZ hebben.
Kenmerken bijzin:
OW en PV staan niet naast elkaar.
PV staat op de laatste of een na laatste plek in de zin.
Niet elke samengestelde zin heeft een BZ.
BZ kan vooraan of achteraan staan.
Slide 21 - Slide
Hoofd- en bijzinnen
Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:
1. {hoofdzin} + {hoofdzin}
Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.
2. {hoofdzin} + (bijzin)
Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.
3. (bijzin)+ {hoofdzin}
Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.
Slide 22 - Slide
Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Annet is zenuwachtig, want......
timer
0:30
Hoofdzin
Bijzin
ze heeft nog nooit eerder opgetreden.
morgen moet ze naar de tandarts.
Slide 23 - Drag question
Zijn de zinnen die je achter de volgende zin kunt plaatsen hoofdzinnen of bijzinnen?
Mijn pianoleraar vond dat ik erg goed had gespeeld,
timer
0:30
Hoofdzin
Bijzin
hoewel ik veel foutjes maakte.
want ik maakte geen foutjes.
Slide 24 - Drag question
Ik weet nu wat samengestelde zinnen zijn.
😒🙁😐🙂😃
Slide 25 - Poll
Voegwoorden
Met voegwoorden verbind je zinnen aan elkaar (nevenschikkend/ onderschikkend)
Maar, ze laten ook een (tekst)verband zien
Slide 26 - Slide
Nevenschikkend
Aaneenschakeling
en, noch, zowel...als
Tegenstelling
Maar, hetzij, of
Gevolg
dus
Reden
want
Slide 27 - Slide
Onderschikkend
Sommige zijn een beetje 'ouderwets'
Tijd
terwijl, nadat, toen, wanneer, als, voordat
Reden
omdat, aangezien, nu, daar
Toegeving
hoewel, ofschoon, ook al
Oorzaak
doordag
Gevolg
zodat
Voorwaarde
als, indien, wanneer, mits, tenzij
Doel
opdat, om te, met de bedoeling dat
Neutraal
dat
Slide 28 - Slide
Onderschikkend
Nevenschikkend
dus
en
maar
of
als
want
dat
doordat
dan
omdat
toen
wanneer
Slide 29 - Drag question
Het meisje slaat haar zusje en zij stompt haar broertje, omdat ze stom doen.
A
hoofdzin + hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
C
hoofdzin + bijzin + bijzin
Slide 30 - Quiz
Ik zwem in de zee en daarna lig ik op het strand.
'en' is een nevenschikkend voegwoord en voegt
A
een hoofdzin en een bijzin aan elkaar
B
een hoofdzin en een hoofdzin aan elkaar
Slide 31 - Quiz
Voegwoorden die een hoofdzin en een bijzin aan elkaar voegen zijn
A
nevenschikkende voegwoorden
B
onderschikkende voegwoorden
Slide 32 - Quiz
Opdrachten deze les
Nieuw Nederlands: H4 woordsoorten, opdracht 1,2 en 3