This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Thema 3 erfelijkheid en evolutie DNA technieken
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Basisstof 6 Evolutie
3.6.1. Je kunt omschrijven wanneer organismen tot een soort behoren
3.6.2. je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting een mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten
Basisstof 7 DNA technieken
3.7.1 Je kunt enkele DNA-technieken in de biotechnologie beschrijven.
Slide 2 - Slide
Soorten en rassen
Soort: organismen behoren tot 1 soort als ze samen vruchtbare nakomelingen krijgen
Ras: is een groep organismen binnen een soort die door bepaalde erfelijke eiganschappen verschilt van de rest van de soort
Slide 3 - Slide
Evolutie
- Variate in genotypen
- natuurlijke selectie
--> Milieu
- onstaan van nieuwe soorten
Slide 4 - Slide
Biotechnologie
Biotechnologie zijn technieken waarbij organismes gebruikt worden.
Denk bijvoorbeeld aan brood maken met gist (schimmels) of kaas.
We kunnen uit met biotechnologie de erfelijke eigenschappen aanpassen van een organisme.
Slide 5 - Slide
Genetische modificatie
Het aanpassen van erfelijke eigenschappen bij organismen door de mens wordt genetische modificatie genoemd.
.
Slide 6 - Slide
insuline maken
Bij geslachtelijke voortplanting zijn er 2 ouders nodig die beide informatie leveren voor het genotype van de nakomelingen.
F1 heeft dus een mix van de genen van P
Veel verschillende genotype mogelijk
Slide 7 - Slide
Crispr-cas
Crispr-cas
gene-editing
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Biotechnologie wordt toegepast op:
A
voedingsmiddelen
B
geneesmiddelen
C
hormonen
D
enzymen
Slide 10 - Quiz
Wat is genetische modificatie?
A
Zorgen dat een organisme maar één soort nakomelingen krijgt
B
Het plaatsen van genetische informatie van het ene naar het andere organisme
C
Schimmels bestrijden met een nieuw chromosoom
D
Het klonen van een bevruchte eicel.
Slide 11 - Quiz
Moeder (BB) kruist met Vader (bb). Wat wordt het genotype van de kinderen?
A
BB
B
blauwe ogen
C
Bb
D
bruine ogen
Slide 12 - Quiz
Een zwarte kater (AA) wordt gekruist met een lapjeskat (aa). Wat is het fenotype van de nakomelingen?
A
Zwart
B
Lapjeskat
Slide 13 - Quiz
hoe groot is de kans op een homozygoot genotype bij de kruising Aa x Aa?