Paragraaf 3.3 Brood en spelen

Paragraaf 3.3 Brood en spelen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Paragraaf 3.3 Brood en spelen

Slide 1 - Slide

Wat is een agrarisch-stedelijke samenleving?
A
Een samenleving waarin de meeste mensen in de steden leven en een klein aantal in de steden.
B
Een samenleving waarin de meeste mensen op het platteland leven en een klein aantal in de steden.
C
Een samenleving waarin mensen alleen van de landbouw leven.
D
Een samenleving met grote villa's en rijke grootgronfbezitters.

Slide 2 - Quiz

Wat waren rijke mensen in Rome vaak?
A
Grootgrondbezitters.
B
Mensen die op het platteland woonden.
C
Mensen die in de stad woonden.
D
Mensen die in een villa woonden.

Slide 3 - Quiz

Waarom woonden rijke grootgrondbezitters meestal in een villa op het platteland?
A
Op het platteland was het erg rustig.
B
Op het platteland had je minder kans op inbraken.
C
In Rome was het vooral 's zomers veel te warm, te vol en te vies.
D
Op het platteland was meer ruimte om een grote villa te bouwen.

Slide 4 - Quiz

Door wie lieten rijke grootgrondbezitters graan, druiven en olijven op hun landgoed verbouwen?
A
Door boeren.
B
Door slaven.
C
Dit deden ze zelf.
D
Door hun kinderen.

Slide 5 - Quiz

Waar woonden de meeste (arme) Romeinen in?
A
In een huis op het platteland.
B
In een huis in de stad.
C
In een insula, een flatgebouw.
D
Ze woonden in huis bij een rijke grootgrondbezitter.

Slide 6 - Quiz

Hoe werden Romeinen die werkloos waren en vrijwel niets bezaten genoemd?
A
Proletariërs.
B
Slaven
C
Armen
D
Rijke grootgrondbezitters

Slide 7 - Quiz

Hoe hielden rijke Romeinen de (arme) bevolking rustig?
A
Met 'brood en drinken'
B
Door oorlog te voeren.
C
Met de Olympische spelen
D
Met 'brood en spelen'

Slide 8 - Quiz

Waar bestond de Romeinse bevolking uit?
A
Uit vrijen en slaven.
B
Uit arme en rijke mensen.
C
Uit boeren en soldaten.
D
Uit senatoren en burgers.

Slide 9 - Quiz

Wat voor werk deden slaven?
A
Ze werkten als generaal in het Romeinse leger.
B
Ze werkten als gladiator in het amfitheater.
C
Ze werkten in de mijnen
D
Ze werkten in de winkel van hun meester.

Slide 10 - Quiz

Wat waren vrijgelatenen?
A
Mensen die vrij waren en dus geen slaaf.
B
Mensen die uit de gevangenis waren vrijgelaten.
C
Slaven die door hun meester waren vrijgelaten.
D
Mensen die niet in het Romeinse leger hoefden te dienen.

Slide 11 - Quiz

Op welke manier kon een vrijgelatene rijker worden dan een vrije, werkloze Romein?
A
Door soldaat te worden in het Romeinse leger.
B
Soms mocht een vrijgelatene blijven werken voor zijn vroegere meester en dan kreeg hij loon.
C
Door te gaan werken.
D
Door gladiator te worden.

Slide 12 - Quiz

Wie is op deze afbeelding te zien?
A
Een Romeinse soldaat.
B
Spartacus (een slaaf die een grote slavenopstand tegen de Romeinen leidde).
C
Julius Caesar (in gevecht met de Galliërs)
D
Een gladiator.

Slide 13 - Quiz

Wat vonden de Romeinen, net als de Grieken erg belangrijk?
A
Lichamelijke verzorging
B
Oorlogvoeren
C
Lekker eten
D
Gladiatorengevechten

Slide 14 - Quiz

Waar ontspanden rijke Romeinen zich?
A
In hun eigen huis
B
In badhuizen
C
In luxe thermen
D
Op het platteland.

Slide 15 - Quiz

Wat zijn gladiatoren?
A
Soldaten die in het Romeinse leger dienden.
B
Beroepsvechters die tegen leeuwen vochten.
C
Slaven die op het land van een rijke grootgrondbezitter werkten.
D
Beroepsvechters die optraden in een amfitheater. Meestal waren het slaven en misdadigers.

Slide 16 - Quiz

Wat is op deze afbeelding te zien?
A
Het Colosseum, het amfitheater in Rome waar gladiatorengevechten werden gehouden.
B
Een voetbalstadion.
C
Een theater in Rome.
D
Een groot winkelcentrum uit het oude Rome.

Slide 17 - Quiz