VEIL 03

Een weg, op de tekentafel ontwikkeld, waarbij vooraf vaststaat hoe het ontwerp precies is en hoe de weg moet worden ingericht noemen we:
A
een traditionele weg.
B
een rationele weg.
C
een stroomweg.
1 / 20
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Een weg, op de tekentafel ontwikkeld, waarbij vooraf vaststaat hoe het ontwerp precies is en hoe de weg moet worden ingericht noemen we:
A
een traditionele weg.
B
een rationele weg.
C
een stroomweg.

Slide 1 - Quiz

Verkeersaders zijn bedoeld voor de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Ze worden verdeeld in:
A
rationele en traditionele wegen.
B
stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen.
C
erftoegangswegen en erven.

Slide 2 - Quiz

Verblijfsgebieden zijn wegen in gebieden waar wonen, verblijven en / of recreëren hoofddoelen zijn. Ze worden verdeeld in:
A
stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen.
B
erftoegangswegen en erven.
C
woongebieden en recreatiegebieden.

Slide 3 - Quiz

Hoe luidt het begrip ‘stiltegebied’?

A
Een milieubeschermingsgebied, waarin de geluiden van flora en fauna overheersen.
B
Gebied dat is gesloten verklaard voor motorvoertuigen.
C
Gebied dat is gesloten verklaard voor gemotoriseerde voertuigen.

Slide 4 - Quiz

Wat wordt onder ‘stil’ verstaan bij het begrip ‘stiltegebied’?
A
Geluiden die tussen de 10 en 20 decibel liggen.
B
Geluiden die tussen de 25 en 35 decibel liggen.
C
Geluiden die tussen de 35 en 40 decibel liggen.

Slide 5 - Quiz

Zijn landbouwgeluiden toegestaan in een ‘stiltegebied’?

A
Ja, want dit zijn zogenaamde ‘gebiedseigen geluiden’.
B
Nee, want motorvoertuigen zijn hier niet toegestaan.
C
Nee, want gemotoriseerde voertuigen zijn hier niet toegestaan.

Slide 6 - Quiz

Op de 80-kilometerwegen buiten de bebouwde kom verongelukken relatief veel mensen. Hoe hoog is het ongevalspercentage op dit soort wegen?
A
Van alle ongevallen vindt 25% hier plaats. Er geldt een 25% hogere kans op dodelijke afloop bij een ongeval.
B
Van alle ongevallen vindt 25% hier plaats. Er geldt een 50% hogere kans op dodelijke afloop bij een ongeval.
C
Van alle ongevallen vindt 75% hier plaats. Er geldt een 50% hogere kans op gewond raken bij een ongeval.

Slide 7 - Quiz

Welke bewering is juist?
A
Een hoofdweg is géén voorrangsweg. Er wordt voorzichtig en aangepast gereden.
B
Een hoofdweg is een voorrangsweg, die overzichtelijk is en waar zijwegen tijdig kunnen worden gezien.
C
Een zijweg krijgt altijd voorrang om duidelijkheid te scheppen voor het verkeer.

Slide 8 - Quiz

V.O.P.-markering behoort tot de groep:
A
lengtemarkeringen.
B
overige markeringen.
C
dwarsmarkeringen.

Slide 9 - Quiz

Bebakening en markering zijn bedoeld om het verkeer:

A
te geleiden, te regelen, te beveiligen, te waarschuwen.
B
te bebakenen, te markeren, te flankeren, te reflecteren.
C
te dwingen, te ondersteunen, te beschermen, te kanaliseren.

Slide 10 - Quiz

Bij retroreflectie:
A
worden accommodatiestoornissen opgewekt.
B
krijgt men last van nystagmus.
C
wordt licht teruggekaatst naar de lichtbron.

Slide 11 - Quiz

Een bestuurder die veel uitwijkt voor bomen, verkeersborden en geparkeerde voertuigen heeft last van:

A
bermvrees.
B
obstakelvrees.
C
tracking.

Slide 12 - Quiz

Op welke kruispuntvormen gebeuren de minste letselongevallen?
A
Volledige kruispunten.
B
Rotondes.
C
T-splitsingen.

Slide 13 - Quiz

Een uitwisselpunt tussen een autosnelweg en een niet-autosnelweg noemen we:
A
een aansluiting.
B
een knooppunt.
C
een klaverblad.

Slide 14 - Quiz

Op een rotonde wordt het ‘kruisen’ vervangen door:
A
ritsen.
B
weven.
C
samenvoegen.

Slide 15 - Quiz

Als er een ongeval ontstaat waarbij de betrokken weggebruikers elkaar niet konden zien door bijvoorbeeld een ander voertuig, dan spreken we van:

A
een ongeval met zichtdekking.
B
een afdekongeval.
C
een blackspot.

Slide 16 - Quiz

Persoonsgebonden factoren die van invloed kunnen zijn op de rijvaardigheid van de bestuurder zijn:

A
leeftijd, wettelijke regeling, gedrag, stressoren.
B
kennis, motivatie, beperkingen en verkeersinzicht.
C
motivatie, rijvaardigheid, verkeersinzicht en het voertuig.

Slide 17 - Quiz

Hoe wordt het gebied genoemd dat met de ogen kan worden waargenomen?

A
Het gezichtsvermogen.
B
Het gezichtsveld.
C
Het bewuste waarnemingsgebied.

Slide 18 - Quiz

Waar kan een 30 km/h zone voorkomen?
A
Alléén binnen de bebouwde kom.
B
Alléén buiten de bebouwde kom in toeristische gebieden.
C
Zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Slide 19 - Quiz

Waar kan een 60 km/h zone voorkomen?
A
Alléén buiten de bebouwde kom.
B
Alléén binnen de bebouwde kom.
C
Zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Slide 20 - Quiz