Herhalen H7

Herhalen H7
1 / 21
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhalen H7

Slide 1 - Slide

Vandaag
Zijn er vragen over jullie toets?
Aan de slag met leerdoelen.
Jullie aan het woord.
Quiz in Lesson-Up: telt mee voor de punten.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Zet de onderstaande leerdoelen in de vragende vorm en geef zo uitgebreid mogelijk antwoord. 
1- Je weet wat de begrippen laagland, heuvelland, middelgebergte, hooggebergte betekenen.
2- Je kent de begrippen natuurlijke en sociale bevolkingsgroei en je weet hoe dit voor Duitsland en Frankrijk zit.
3- Je kent de begrippen vertrekoverschot en vestigingsoverschot.
4- Je weet dat Frankrijk een eenheidsstaat is en dat het centraal geregeerd wordt.
5- Je weet dat Duitsland een federatie is en kunt uitleggen hoe Duitsland geregeerd wordt.
6- Je kent de drie sectoren en kunt per sector een beroep noemen. 
7- Je kunt uitleggen waarom de EGKS werd opgericht en weet uit welke zes landen de EGKS bestond.
8- Je weet wat het akkoord van Schengen is en je kunt een voor en nadeel noemen van het akkoord van Schengen.
9- Je weet hoe Europa bestuurd wordt en kent de rollen van het Europees Parlement, Europese Commissie en de Raad van Ministers.
10- Je weet wat het belangrijkste doel van de Europese Unie is.
11.- Je kunt uitleggen waarom er veel werkloosheid is in Oost-Duitsland en het Ruhr-gebied. 
12- Je kunt uitleggen waarom een autofabriek en bijbehorende bedrijven dicht bij elkaar in de buurt zitten.
13- - Je kunt uitleggen welke gevolgen de Muur heeft gehad voor de mensen en de bebouwing.






Slide 3 - Slide

Quiz
De laatste quiz voor de toets..

Slide 4 - Slide

Wat hoort er bij de volgende omschrijving: tussen 200 en 500 meter hoog.
A
Middelgebergte
B
Laagland
C
Heuvellandschap
D
Hooggebergte

Slide 5 - Quiz

Wat gebeurt er als er in een land zowel vergrijzing als ontgroening plaatsvindt?
A
De bevolking krimpt.
B
De bevolking groeit.
C
Er is een te kort aan jongeren, en teveel aan ouderen.
D
Er is een te veel aan jongeren, en te kort aan ouderen

Slide 6 - Quiz

Welke bevolkingsgroei hoort er niet bij Duitsland?
A
Natuurlijke bevolkingsgroei
B
Sociale bevolkingsgroei

Slide 7 - Quiz

Als er meer mensen vertrekken uit een gebied, dan dat er mensen gaan wonen is er een?
A
Vertrekoverschot
B
Vestigingsoverschot

Slide 8 - Quiz

Wat is de betekenis van EGKS?
A
Engelse Gemeenschap voor Kolen en Staal
B
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
C
Europese Gemeenschap voor Kaas en Soep
D
Europese Gemeenschap voor Kanonnen en Staal

Slide 9 - Quiz

Nederland is 1 van de oprichters van de Europese Unie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van de EU?
A
Zorgen voor een goede industrie
B
Corona bestrijden
C
Zorgen voor welvaart en vrede
D
Zorgen voor de Euro

Slide 11 - Quiz

Welk akkoord zorgt voor vrij verkeer van personen en goederen?
A
Schengen
B
Maastricht
C
Rome
D
Barcelona

Slide 12 - Quiz

Welk land is een federatie?
A
Nederland
B
Frankrijk
C
Duitsland
D
Friesland

Slide 13 - Quiz

Wat is geen beroep uit de tweede sector?
A
Lasser
B
Schoonheidsspecialiste
C
Bouwvakker
D
Metselaar

Slide 14 - Quiz

Wat is landbouw?
A
Akkerbouw en industrie
B
Veeteelt
C
Veeteelt en industrie
D
Akkerbouw en veeteelt

Slide 15 - Quiz

In welke drie sectoren verdelen we onze bestaansmiddelen?
A
Landbouw, toerisme en defensie
B
Toerisme, diensten en bouw
C
Landbouw, diensten en tuinbouw
D
Landbouw, industrie en diensten

Slide 16 - Quiz

Hoe heet het grootste Duitse industriegebied?
A
Munchen
B
Ruhr-gebied
C
Berlijn
D
Elbe

Slide 17 - Quiz

Waar zit in Duitsland het belangrijkste centrum voor de derde sector?
A
Leipzig
B
Frankfurt
C
Wolfsburg
D
Dortmund

Slide 18 - Quiz

Waarom ontstond industrie vroeger veel bij mijnbouw?
A
Omdat daar veel mensen woonden
B
Dat zat dichtbij een haven
C
De grondstoffen uit de mijnen waren zwaar en moeilijk te verplaatsen
D
Omdat daar de markt ook zat

Slide 19 - Quiz

Waarom verdwijnt er veel werk uit de tweede sector?
A
Niemand wil het werk doen
B
Wordt overgenomen door machines en gaat naar het buitenland
C
Wordt overgenomen door machines
D
Is geen vraag meer naar producten

Slide 20 - Quiz

Wat is geen gevolg van een vertrekoverschot?
A
Hogere huizenprijzen
B
Minder voorzieningen
C
Meer vergrijzing
D
Ontgroening

Slide 21 - Quiz