MBO naamvallen 2x 50 min

1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Aan het einde van de les weet je welke naamvallen er in het Duits zijn.
2. Aan het einde van de les kun je de der-Gruppe, Ein-Gruppe en de persoonlijke voornaamwoorden in een zin in de juiste naamval zetten. 
3. Aan het einde van de les weet je welke voorzetsels bij welke naamval horen.
4. Met deze grammatica kan je op A1/B1 niveau op een correcte wijze, de grammatica (besproken in de les) gebruiken voor zowel schrijfvaardigheid als ook spreekvaardigheid. 

Slide 2 - Slide

Planning
- Naamvallen in Nederlands en Duits
- Zinsontleding
- Der Gruppe / ein Gruppe
- Naamvallen en voorzetsels 

Slide 3 - Slide

naamvallen Duits

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin:
Der Hund ist krank.
De hond is ziek.
A
ist
B
Der Hund
C
Krank

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Sie schreibt eine Nachricht.
A
schreibt
B
Sie
C
Nachricht

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Link

Slide 10 - Slide

2e naamval komt zelden voor

Slide 11 - Slide

Waar zien we hier de 2e naamval?
Ich benutze die Tasche meiner Oma
Ik gebruik de tas van mijn oma.
A
Ich
B
meiner Oma
C
die Tasche

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Waar zien we hier de 3e naamval?
Ich gebe meinem Vater ein Buch.
Ik geef mijn vader een boek.
A
meinem Vater
B
ich
C
ich gebe
D
ein Buch

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Link

Slide 16 - Slide

Wat staat het lijdend voorwerp (de 4e naamval) in deze zin?
Manuel malt ein Bild.

A
malt
B
ein Bild
C
Manuel

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Link

Slide 19 - Link

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Der Gruppe / ein Gruppe

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Pauze +/- 10 min

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Naamvallen en voorzetsels 

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Bij welke naamval hoort het voorzetsel: aus
A
1e naamval
B
4e naamval
C
3e naamval

Slide 34 - Quiz

Maak de zin af:
Van jou hoor je nooit iets.
Von d... hört man nie etwas.

Slide 35 - Open question

Maak de zin af:
Ik blijf bij jou.
Ich bleibe bei ...

Slide 36 - Open question

Zijn de leerdoelen behaald?
1. Aan het einde van de les weet je welke naamvallen er in het Duits zijn.
2. Aan het einde van de les kun je de der-Gruppe, Ein-Gruppe en de persoonlijke voornaamwoorden in een zin in de juiste naamval zetten.
3. Aan het einde van de les weet je welke voorzetsels bij welke naamval horen.

Slide 37 - Slide