2AH - bron H ww. op -er - c.2 ed.6.1 - 14/1

BONJOUR
tout le monde!!
                   Attention!
  • Ga zitten volgens plattegrond
  • Leg je spullen op tafel
  • Laptops liggen met de klepjes dicht ;)
1 / 52
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

BONJOUR
tout le monde!!
                   Attention!
  • Ga zitten volgens plattegrond
  • Leg je spullen op tafel
  • Laptops liggen met de klepjes dicht ;)

Slide 1 - Slide

BONJOUR!!
timer
5:00

Exercice: werkwoorden op -er
1. Wat is een kenmerk van een regelmatig werkwoord?
2. Schrijf 5 verschillende werkwoorden op die eindigen op -er
3. Wat is de regel om een werkwoord op -er te vervoegen? Leg uit in je eigen woorden.

Slide 2 - Slide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
Aujourd'hui
Jeudi 16 janvier
1. But                                  
2. Grammaire                          
3. Travail individuel       
4. Evaluation                       
But: Ik weet wat de regel is om een werkwoord op -er te vervoegen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

REGELmatige werkwoorden
'regelmatig' omdat...
  • je alle werkwoorden die eindigen op -er op dezelfde manier vormt.
  • er vaste regels zijn om de werkwoorden te vormen.
  • je aan elke vorm kunt zien bij welk werkwoord het hoort. 

Slide 5 - Slide

Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER
Bijvoorbeeld:
  • danser
  • travailler
  • donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden op-er. 

Slide 6 - Slide

Hoe vervoeg je een 
werkwoord op -er?!
Je volgt 2 stappen.

Stap 1: je neemt de stam van het werkwoord 

Stap 2: je zet er een uitgang achter. 

Slide 7 - Slide

Stap 1: De stam
De stam van het werkwoord maak je door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...

Bijvoorbeeld:
parler --> parl
danser --> dans

Slide 8 - Slide

je (ik)
+ e
tu (jij)
+ es
il (hij)
+ e
elle (zij)
+ e
on (men/we)
+ e
nous (wij)
+ ons
vous (jullie/u)
+ ez
ils (zij, mnl)
+ ent
elles (zij, vrl)
+ ent
Stap 2:
Uitgangen

Zet de juiste uitgang achter de stam.

Slide 9 - Slide

Wat is de stam van parler?

Slide 10 - Open question

Wat is de stam van marcher?

Slide 11 - Open question

Sleep de uitgangen naar de juiste plek!

Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT

Slide 12 - Drag question

Sleep de werkwoorden naar de juiste persoon
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles

Slide 13 - Drag question

welke vervoeging is goed?
A
je manges
B
tu manges
C
il manget
D
nous mangez

Slide 14 - Quiz

welke vervoeging is goed?
A
vous jouons
B
vous jouent
C
vous jouez
D
vous jouer

Slide 15 - Quiz

welke vervoeging is goed?
A
nous parlons
B
nous parlez
C
nous parler
D
nous parlent

Slide 16 - Quiz

Zet in de goede vorm:
tu (regarder) ____________
A
regarde
B
regardes
C
regardons
D
regardent

Slide 17 - Quiz

Zet in de goede vorm:
vous (arriver) ____________
A
arrive
B
arrives
C
arrivons
D
arrivez

Slide 18 - Quiz

Zet in de goede vorm:
ils (gagner) ____________
A
gagnes
B
gagnons
C
gagnent
D
gagnez

Slide 19 - Quiz

Zet in de goede vorm:
nous (trouver) ____________
A
trouvez
B
trouvons
C
trouves
D
trouvent

Slide 20 - Quiz

vous (donner)
A
donnons
B
donnez
C
donnent
D
donnes

Slide 21 - Quiz

Je (regarder)
A
regardons
B
regardes
C
regarde
D
regardent

Slide 22 - Quiz


nous (habiter)

Slide 23 - Open question

geef de juiste vervoeging:
tu (habiter)

Slide 24 - Open question

geef de juiste vervoeging:
nous (donner)

Slide 25 - Open question

geef de juiste vervoeging:
vous (parler)

Slide 26 - Open question

geef de juiste vervoeging:
elle (chanter)

Slide 27 - Open question

geef de juiste vervoeging:
vous (danser)

Slide 28 - Open question

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Luc
mes parents
parle
travailles
demande
parlons
écoutez
mangent
oublie
regardent

Slide 29 - Drag question

Ik ken de regel om regelmatige werkwoorden op -er te vervoegen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Een woord vervangen door:

il/elle/ils/elles

Slide 31 - Slide

De man is aardig. Hij heeft veel vrienden.
Naar welk woord verwijst "Hij"?

Slide 32 - Open question

La dame a 80 ans. Elle est vieille.

Naar welk woord in de 1e zin verwijst "elle"?

Slide 33 - Open question

Les garçons sont au collège. Ils font leurs devoirs.

Naar welk woord in de 1e zin verwijst "ils"?

Slide 34 - Open question

Arthur et Laura sont en France. Ils sont en vacances.

Naar welk woord in de 1e zin verwijst "ils"?

Slide 35 - Open question

Het onderwerp vervangen
Je kunt een onderwerp (personen en dingen) vervangen door il, elle, ils of elles.

Paul est français. Il habite à Paris.
La maison est belle. Elle est très grande.
Mon appartement est beau. Il est super.

Als het onderwerp over mannen én vrouwen tegelijk gaat, vervang je dit onderwerp door ils:  Paul et Pauline habitent à Paris. Ils habitent dans un appartement.










Slide 36 - Slide

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Nadia invite ses copines. .?.. invite ses copines
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 37 - Quiz

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Nadia et ses frères discutent. ..?.. discutent.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 38 - Quiz

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Son frère joue dans le jardin. ..?.. joue dans le jardin.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 39 - Quiz

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Le jardin est grand. ..?.. est grand.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 40 - Quiz

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Nadia est son frère aiment jouer ensemble.
..? aiment jouer ensemble.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 41 - Quiz

Remplace (vervang):
Isa et Luc habitent à Bordeaux.
..?.. habitent à Bordeaux

Slide 42 - Open question

Remplace (vervang):
Luc adore son appartement.
..?.. adore son appartement

Slide 43 - Open question

Remplace (vervang):
Sa chambre est au deuxième étage.
..?.. est au deuxième étage.

Slide 44 - Open question

Remplace (vervang):
Isa et Yvonne aiment habiter à Genève.
..?... aiment habiter à Genève.

Slide 45 - Open question

Corriger
Je bent klaar met de vragen in de LessonUp. Kijk voor je verder gaat je huiswerk na met de LessonUp 'corriger'.
Klaar met nakijken? Ga dan naar de volgende dia.

Slide 46 - Slide

www.verbuga.eu
Werkwoorden: aimer, chercher, essayer, parler, regarder, tomber
Tijd: présent

Hulp: blz. 84
Tip: klik op de link in de volgende dia

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Link

Evaluation
But: 
Ik ken de regel om de werkwoorden op -er te vervoegen in het Frans.

Slide 49 - Slide

Wat is de regel om een werkwoord op -er te vervoegen?

Slide 50 - Slide

Bien fait 
et
Au revoir!

Slide 51 - Slide

Travail individuel - HAVO

Quoi:             Exercices 30cd,                               31acd p.84
Aide:             Grammaire p. 84/85
Prêt:             1. kijk je werk na
                       2. www.verbuga.eu
Travail individuel - VWO

Quoi:        Exercices 30c, 31acde
Aide:         Grammaire p.84/85
Prêt:          1. Kijk je werk na
                    2. www.verbuga.eu
timer
10:00

Slide 52 - Slide