M3C_Unit4_lesson 2_1

Unit 4: Money counts
Lesson 2: Rent a scooter
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unit 4: Money counts
Lesson 2: Rent a scooter

Slide 1 - Slide

Today

  • Homework: vocabulary
  • New lesson: Unit 4, lesson 2
  • Grammar instruction: vergelijkingen
  • Homework

Slide 2 - Slide

Vocab homework
Hangman...

With words from box 1 on page 68 of textbook
Open up box: who gets the word first:  a reward...

Slide 3 - Slide

Unit 4, lesson 2: rent a scooter
Reading: text 1 on page 58

Slide 4 - Slide

Vergelijkingen: comparisons
- in een zin wordt een persoon of een ding met een andere persoon/ding vergeleken
- die vergelijking wordt gedaan dmv het bijvoeglijk naamwoord - waarmee je iets beschrijft.

Slide 5 - Slide

Vergelijkingen: comparisons
Example: My house is bigger than your house. Your house is the biggest on this street.
Other examples:
short - shorter- shortest

Slide 6 - Slide

Vergelijkingen: comparisons
short - shorter- shortest
Er komt dus -ER of -EST achter het bijvoeglijk naamwoord bij vergelijkingen

Slide 7 - Slide

Vergelijkingen: comparisons
Let op:
- als het bijvoegelijk naamwoord eindigt op -y. dan komt er -ier of - iest achter

Example: pretty- prettier - prettiest

Slide 8 - Slide

Vergelijkingen: comparisons
Let op:- als het bijvoegelijk naamwoord twee lettergrepen of langer is, zet je er more en most voor
Example: popular - more popular - most popular

Slide 9 - Slide

Vergelijkingen: comparisons
Who is the tallest person in this classroom? 
Who is the oldest person in this classroom? 
Who lives further away from school than anyone else? 
Who lives closer to school than anyone else? 

Slide 10 - Slide

Homework
Exercise 12, 13 and 14, page 56 of workbook 


Slide 11 - Slide