vergrotend --> overtreffend
1. Pierre heeft een mooi boek - Pierre un beau livre
2. Alice heeft een mooier boek - Alice a un plus beau livre
3. Laura heeft het mooiste boek - Laura a le plus beau livre
4. Mijn vader heeft een dure auto - Mon père a une voiture moderne
5. Mijn moeder heeft een duurdere auto - Ma mère a une voiture plus chère
6. Mijn zus heeft de duurste auto - Ma soeur a la voiture la plus chère