Nederlands 2KGa 8 februari 2021

Nederlands
Over taal blok 3
Maandag 8 februari 2021
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands
Over taal blok 3
Maandag 8 februari 2021

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Huiswerk nakijken over taal blok 3 
  • Volgende les 

Slide 2 - Slide

Huiswerk
Opdracht 6, 7 en 11

Slide 3 - Slide

Opdracht 6
1. besmet (besmetten) -
2. (de) voedselvergiftiging -
3. (het) overzicht -
4. op peil -


Slide 4 - Slide

Opdracht 6
1. besmet (besmetten) - ziek gemaakt
2. (de) voedselvergiftiging - ziekte door het eten van bedorven eten
3. (het) overzicht - de situatie dat je alles goed en in juist verband kunt zien
4. op peil - op een goed niveau



Slide 5 - Slide

Opdracht 6
5. aankloppen bij - 
6. op orde -
7. plannen -
8. organisatie -




Slide 6 - Slide

Opdracht 6
5. aankloppen bij - vragen om iets 
6. op orde - in de gewenste situatie
7. plannen - beslissen wanneer je wat doet
8. organisatie - bedrijf





Slide 7 - Slide

Opdracht 7
1. 
2.
3.
4.
5.

Slide 8 - Slide

Opdracht 7
1. voedselvergiftiging
2. 
3. 
4. 
5. 

Slide 9 - Slide

Opdracht 7
1. voedselvergiftiging
2. risico
3. 
4. 
5. 

Slide 10 - Slide

Opdracht 7
1. voedselvergiftiging
2. risico
3. op orde
4. 
5. 

Slide 11 - Slide

Opdracht 7
1. voedselvergiftiging
2. risico
3. op orde
4. organisatie
5. 

Slide 12 - Slide

Opdracht 7
1. voedselvergiftiging
2. risico
3. op orde
4. organisatie
5. plannen

Slide 13 - Slide

Opdracht 7
6. 
7. 
8. 
9. 
10. 

Slide 14 - Slide

Opdracht 7
6. op peil
7.  
8.  
9.  
10.  

Slide 15 - Slide

Opdracht 7
6. op peil
7.  verschijnselen
8.  
9.  
10.  

Slide 16 - Slide

Opdracht 7
6. op peil
7.  verschijnselen
8.  aankloppen bij
9.  
10.  

Slide 17 - Slide

Opdracht 7
6. op peil
7.  verschijnselen
8.  aankloppen bij
9.  besmetten
10.  

Slide 18 - Slide

Opdracht 7
6. op peil
7.  verschijnselen
8.  aankloppen bij
9.  besmetten
10.  overzicht

Slide 19 - Slide

Opdracht 11

Slide 20 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij -
3. dit -
4. hem - 
5. hij - ; die - 
6. die - 
7. hij - 
8. hier - 
9. zij - 

Slide 21 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij - een jongen
3. dit -
4. hem - 
5. hij - ; die - 
6. die - 
7. hij - 
8. hier - 
9. zij - 


Slide 22 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij - een jongen
3. dit - hoe hij het leven redde van de agent die hem verhoorde
4. hem - 
5. hij - ; die - 
6. die - 
7. hij - 
8. hier - 
9. zij - 


Slide 23 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij - een jongen
3. dit - hoe hij het leven redde van de agent die hem verhoorde
4. hem - de agent
5. hij - ; die - 
6. die - 
7. hij - 
8. hier - 
9. zij - 


Slide 24 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij - een jongen
3. dit - hoe hij het leven redde van de agent die hem verhoorde
4. hem - de agent
5. hij - de jongen ; die - handboeien 
6. die - 
7. hij - 
8. hier - 
9. zij - 


Slide 25 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij - een jongen
3. dit - hoe hij het leven redde van de agent die hem verhoorde
4. hem - de agent
5. hij - de jongen ; die - handboeien 
6. die - de collega’s van de agent 
7. hij - 
8. hier - 
9. zij - 


Slide 26 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij - een jongen
3. dit - hoe hij het leven redde van de agent die hem verhoorde
4. hem - de agent
5. hij - de jongen ; die - handboeien 
6. die - de collega’s van de agent 
7. hij - de agent
8. hier - 
9. zij - 


Slide 27 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij - een jongen
3. dit - hoe hij het leven redde van de agent die hem verhoorde
4. hem - de agent
5. hij - de jongen ; die - handboeien 
6. die - de collega’s van de agent 
7. hij - de agent
8. hier - in het ziekenhuis
9. zij - 


Slide 28 - Slide

Opdracht 11
1. daar - op het politiebureau
2. Hij - een jongen
3. dit - hoe hij het leven redde van de agent die hem verhoorde
4. hem - de agent
5. hij - de jongen ; die - handboeien 
6. die - de collega’s van de agent 
7. hij - de agent
8. hier - in het ziekenhuis
9. zij - de jongen en de agenten


Slide 29 - Slide

Volgende les
Lezen blok 3

Slide 30 - Slide