Chapter 2; Questions & negative sentences in the Present Simple

Welcome back!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome back!

Slide 1 - Slide

What's the plan?
- Recap present simple
- Questions in de present simple
- Negative sentences in de present simple
- Work on homework

Slide 2 - Slide

Goals for today
- I can make questions

- I can make negative sentences

Slide 3 - Slide

Today: grammar

Slide 4 - Slide

Recap Present Simple
Tegenwoordige tijd

Slide 5 - Slide

What do you still remember about the Present Simple?

Slide 6 - Open question

More Present Simple rules!
Last time:
SHIT regel, +s na stam van het werkwoord --> walks
& onregelmatige werkwoorden zoals to be, en to have

What do we do with these words?
to study, to go, to miss

Slide 7 - Slide

To study
Sally always studies at home

To  miss
She misses her mom

To go
She goes to the gym on fridays

Slide 8 - Slide

Who can translate these?
Ik ben -
Jij bent -
Hij/zij/het is -
Wij zijn -
Jullie zijn -
Zij zijn -

Slide 9 - Slide

Translated
Ik ben - I am
Jij bent - you are
Hij/zij/het is - he/she/it is
Wij zijn - we are
Jullie zijn - you are
Zij zijn - they are

Slide 10 - Slide

Who can translate these?
Ik heb -
Jij hebt -
Hij/zij/het  heeft -
Wij hebben -
Jullie hebben -
Zij hebben -

Slide 11 - Slide

Translated
Ik heb - I have
Jij hebt - you have
Hij/zij/het  heeft - he/she/it has
Wij hebben - we have
Jullie hebben - You have
Zij hebben - they have

Slide 12 - Slide

Making questions 

Take notes when I say!

Slide 13 - Slide

Making questions: present simple
Er zijn een paar werkwoorden die je gewoon vooraan in de zin mag zetten bij het maken van vragen: 
- to be (am/is/are)
- can                                                                  
                     
You are 23 years old --> Are you 23 years old?
He can speak English --> Can he speak English?

Slide 14 - Slide

Making questions: present simple
Staan deze werkwoorden niet in een zin? Dan moet je een hulpwerkwoord erbij pakken!
--> do / does (of ontkennend natuurlijk!)
Na elke vorm van do moet je het hele werkwoord gebruiken 

I love cats --> Do I love cats?

He loves cats --> Does he love cats?



Slide 15 - Slide

 Is het werkwoord in de zin am/is/are/have got/has got/can?

                          Nee                                                               Ja

Dan zet je do/does vooraan                               Dan zet je dat ww
in de zin en gebruik je                                            vooraan in de zin
het hele ww

Slide 16 - Slide

Making negative sentences


Take notes when I say!

Slide 17 - Slide

Make negative sentences
Ontkenningen: zinnen met 'not'

Hiervoor gelden eigenlijk dezelfde regels als bij vragen maken

Slide 18 - Slide

        Is het werkwoord in de zin am/is/are/have got/has got/can?

                          Nee                                                               Ja

Dan zet je do/does + not                               Dan gebruik je hetzelfde
voor het ww in de zin                                       ww + not
                                                                 can not schrijf je altijd als cannot


Slide 19 - Slide

Have got / has got
Questions:
'Got' blijft op dezelfde plek in de zin staan, en have/has gaat vooraan in de zin

Negative sentence:
'not' komt achter have/has dus
have not got/ has not got

Slide 20 - Slide

Practice
In the next few slides, make questions or negative sentences out of these sentences

Dus: kijk eerst of er een vorm van to be, can of have got in de zin staat. Dan kan je de vraag erg simpel maken. 
Staat deze er niet in? Gebruik dan een vorm van do!

Slide 21 - Slide

Make a question and a negative sentence for each sentence
  • Sarah and Linda feed their pets 


  • He is 12 years old


  • She lives in Nijmegen

Slide 22 - Slide

Make a question:
They are happy

Slide 23 - Open question

Make a negative sentence:
The boys play football

Slide 24 - Open question

Make a question:
She has got brown hair

Slide 25 - Open question

Make a negative sentence:
Carol plays the guitar

Slide 26 - Open question

Make a question:
She wants an ice cream

Slide 27 - Open question

Are there any questions?

Slide 28 - Slide

Ik kan vragen maken in het Engels
14

Slide 29 - Poll

Ik kan negatieve zinnen maken in het Engels
14

Slide 30 - Poll

Let's practice! (homework)
DO:
Exc. 2-6 (p. 73-75)
Worksheet

Study:
Expressions E + F, Days, months, seasons (p.92-93)
REMEMBER THE SO IS ON WEDNESDAY THE 18th

Slide 31 - Slide