IF VS WHEN

1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welcome back!

IF VS WHEN



Slide 2 - Slide

If (=als)

Je bent er niet zeker van of iets gaat gebeuren, maar als het gebeurt dan …
If you see my mother, tell her we’re going to be home late.
Als je mijn moeder ziet, vertel haar dat we laat thuis zijn.

Je wilt een voorwaarde aangeven
You can still catch the train if (on the condition that) you leave right now.
Je kan nog steds de trein halen als je nu weggaat.  




Slide 3 - Slide

When (=wanneer)


Je bent er zeker van dat iets gaat gebeuren, en wanneer het gebeurt dan …

I’ll visit you when I’m in England next month.
Ik kom je opzoeken wanneer ik in Engeland ben volgende maand.
Call us when you arrive at the station.
Bel ons wanneer je aangekomen bent op het station. 


Slide 4 - Slide

.... it rains tomorrow, we won't have a picnic.
A
if
B
when

Slide 5 - Quiz

I'm going to London. I'll phone you .... I get back
A
if
B
when

Slide 6 - Quiz

We can catch the train .... we leave right now.
A
if
B
when

Slide 7 - Quiz

My father will buy me a car .... I'm 18.
A
if
B
when

Slide 8 - Quiz

I'm leaving for work now. I'll finish the letter .... I get home.
A
if
B
when

Slide 9 - Quiz

.... John doesn't come in his car, we'll take the subway.
A
if
B
when

Slide 10 - Quiz

.... we don't have a car we always walk instead.
A
if
B
when

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Goals
After this lesson, you will:

Know the difference between 'if' and 'when' in a sentence.

Slide 13 - Slide