H5 Woordenschat - Spreekwoorden en uitdrukkingen

3G
H5 Woordenschat: Spreekwoorden en uitdrukkingen
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3G
H5 Woordenschat: Spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 1 - Slide

Wat is het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Video

Geef een voorbeeld van een spreekwoord.

Slide 4 - Open question

Geef een voorbeeld van een uitdrukking.

Slide 5 - Open question

Maak zelf een foto waarin je een spreekwoord of uitdrukking uitbeeldt.

Slide 6 - Open question

Zelfstandig werken
maken: H5 Woordenschat opd. 1, 2 en 3 (vr. 1 t/m 3)
Klaar? Werken aan themawerkstuk en/of betoog + nummer en noteer spreekwoorden uit het schilderij van Pieter Bruegel

Slide 7 - Slide

Vooruitblik op 7e lesuur
  • Géén vergadering in Teams
  • Op school: betogen Owen en Lucas
  •  Leerlingen thuis: zelfstandig werken aan themawerkstuk (nog 35 dagen!) en/of betoog

Slide 8 - Slide

Hoe beoordeel je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

3G
H5 Woordenschat: Spreekwoorden en uitdrukkingen
Les do. 25-3

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.

Hij is zo gek als een deur
De vijand kwam als een dief in de nacht
Hij ging er als een haas vandoor
De winnaar was zo trots als een pauw

Slide 14 - Slide

Metafoor
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn. Beeld en object lijken op elkaar. 
   
De auteur gebruikt dus een ander woord voor wat hij bedoelt: tussen die twee is er een betekenisovereenkomst. De metafoor is eigenlijk een vergelijking, maar zonder ‘als’ en waarin de werkelijkheid dikwijls verzwegen wordt.


Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Ruim die zwijnenstal eens op (kamer die een grote puinhoop is)

Ik brand van verlangen 
Ze heeft die jongen maanden aan het lijntje gehouden

Slide 15 - Slide

Metafoor
- Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken = iemand die iets gekregen heeft

- Een vruchtbare vergadering = een vergadering met resultaat

- Die zwijnenstal moet je opruimen = een omgeving die vies is

- Die kleuter zit in 5 havo = een leerling die zich kinderachtig gedraagt




Slide 16 - Slide

Metafoor
Ook in werkwoorden:

Joris barst van het talent.

Lieke heeft die jongen te lang aan het lijntje gehouden.


Slide 17 - Slide

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Papier is geduldig

Slide 18 - Slide

Geef in de volgende quizvragen aan met welke vorm van beeldspraak je te maken hebt. Kijk naar de woorden in hoofdletters. Geef bij een metafoor in een werkwoord METAFOOR als antwoord.

Slide 19 - Slide

Zij KOKEN van woede.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 20 - Quiz

De CLOWN van de klas moest weer eens alle aandacht hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 21 - Quiz

Mijn oude fiets SMEEKT om een grondige opknapbeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 22 - Quiz

Sanne VIST naar complimentjes.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 23 - Quiz

Wat een WOLK VAN EEN BABY heeft dat jonge stel.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 24 - Quiz

Opeengepakt ALS HARINGEN IN EEN TON werden we in de legertruck vervoerd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 25 - Quiz

Die acrobaat is NET EEN SLANG.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 26 - Quiz

Hij vindt de Haagse politiek NET EEN POPPENKAST.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 27 - Quiz

Het riet FLUISTERDE dat koning Midas ezelsoren had.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 28 - Quiz

De camping bevond zich aan de voet van de berg.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 29 - Quiz

Beeldspraak: vergelijking en metafoor
- Als vorm van beeldspraak kennen we nu dus de vergelijking en de metafoor

- Van de metafoor is er nog een andere variant dan je tot nu geleerd hebt

Slide 30 - Slide

Metoniem

Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld (vergelijking, metafoor). Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven: 


In die zaal hangt een prachtige Rembrandt. (Je bedoelt het schilderij, maar je noemt de schilder) 


Dit noemen we een METONIEM (metonymie). Beeld en object lijken niet op elkaar.



Slide 31 - Slide

Metoniem

Veel mensen willen meer blauw op straat (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Slide 32 - Slide

Metoniem
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon)
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp)

- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud)
- Hij drinkt altijd Spa (je noemt de aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daar vandaan komt)

Slide 33 - Slide

Metoniem
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel) 
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel) 
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent maar bedoelt het product)

Slide 34 - Slide

Metafoor en metoniem
Metoniem: geen vergelijking maar detail of kenmerk 

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst 

Slide 35 - Slide

Is het een metafoor of een metonymie?
En weer pakte Sven Kramer goud.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 36 - Quiz

Is het een metafoor of een metonymie?
Ik voel me vandaag zo slap als een vaatdoek.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 37 - Quiz

Is het een metafoor of een metonymie?
Oma Bleker loopt nog als een kievit.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 38 - Quiz

Zelfstandig werken
Nakijken: H5 Woordenschat opd. 1 t/m 3 (vr. 1 t/m 3) --> voor antwoorden zie bijlage in SOM bij huiswerk voor di. 30-3
Maken: H5 Woordenschat opd. 3 (vr. 4 en 5), 4 en 5

Slide 39 - Slide

Hoe beoordeel je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll