Oefenen voor de toets

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma
Instructie (5 minuten)
Oefenen voor de toets (30 min)
Quiz (10 min)
Laatste 5 minuten

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Je kent de belangrijkste poëtische begrippen
Je kunt gedichten interpreteren
Je weet wat je kunt verwachten in de toets over poëzie

Slide 3 - Slide

Gedichten interpreteren
Sterfbed en Het Huwelijk

Slide 4 - Slide

Oefentoets maken

Slide 5 - Slide

Flashcards overhoren

Slide 6 - Slide

Werkfase
Kies één van de drie opdrachten
Je krijgt 25 minuten de tijd
Ik loop langs om vragen te beantwoorden
timer
20:00

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Poëzie valt onder
A
het hoofdgenre epiek
B
het hoofdgenre dramatiek
C
het hoofdgenre lyriek
D
subgenre haiku

Slide 9 - Quiz

Wat wordt bedoeld met strofe in de poëzie?
A
Een letterlijke vertaling van een gedicht.
B
Een gedicht zonder rijm of metrum.
C
Een figuurlijke taalconstructie in een gedicht.
D
Een groep versregels binnen een gedicht.

Slide 10 - Quiz

Wat is een zuivere metafoor in de poëzie?
A
Een herhaling van klanken in een gedicht.
B
Een ambiguïteit in de betekenis van een woord.
C
Een indirecte vergelijking met 'als' in een gedicht.
D
Een directe vergelijking zonder gebruik van 'als'.

Slide 11 - Quiz


Wat is poëzie? 
A
Links
B
Rechts

Slide 12 - Quiz

Wat kenmerkt een metafoor met verbindingswoord in de poëzie?
A
Een directe vergelijking zonder gebruik van 'als'.
B
Het gebruik van 'als', 'zoals' of 'gelijk aan'.
C
Een herhaling van klanken in een gedicht.
D
Een groep versregels binnen een gedicht.

Slide 13 - Quiz

Wat is het verschil tussen proza en poëzie?
A
proza heeft geen rijm, poëzie wel
B
Bij poëzie bepaalt de dichter de lengte van de regel, bij proza de bladzijde.
C
proza maakt minder gebruik van witregels
D
proza gaat altijd over zwaardere onderwerpen dan poëzie

Slide 14 - Quiz

Wat is de expressieve functie in de poëzie?
A
Het benadrukken van logische redeneringen
B
Het uiten van emoties en gevoelens
C
Het gebruik van formele taal
D
Het vermijden van persoonlijke ervaringen

Slide 15 - Quiz

Wat is de pragmatische functie in de poëzie?
A
Het gebruik van humoristische taal
B
Het beïnvloeden van de lezer of toehoorder
C
Het vermijden van metaforen
D
Het benadrukken van grammaticale regels

Slide 16 - Quiz

Wat heeft poëzie niet altijd?
A
een Metrum
B
Versregels
C
Rijm
D
Geluidssymboliek

Slide 17 - Quiz

Wat is een eufemisme?
A
Een verzachtende uitdrukking voor iets negatiefs.
B
Een overdreven uitspraak voor effect.
C
Een ironische opmerking.
D
Een vraag zonder antwoord.

Slide 18 - Quiz

Wat is een parodie?
A
Een ernstige beschrijving van een gebeurtenis.
B
Een humoristische nabootsing van iets.
C
Een vraag die een antwoord vereist.
D
Een overdreven emotionele uiting.

Slide 19 - Quiz

Wat is een hyperbool?
A
Een subtiele hint naar iets.
B
Een directe vraag zonder retorische betekenis.
C
Een sterke overdrijving voor effect.
D
Een bescheiden en realistische uitspraak.

Slide 20 - Quiz

Wat is een strofe?
A
Een groep versregels in een gedicht
B
Een enkelvoudige zin

Slide 21 - Quiz

Wat beschrijft volrijm?
A
Verschil in klank tussen woorden
B
Gelijkenis van klanken aan het eind

Slide 22 - Quiz

Wat is ironie?
A
Een vorm van overdrijving
B
Het tegenovergestelde van wat bedoeld is

Slide 23 - Quiz

Wat wil je nog weten over de toets?

Slide 24 - Open question

Ben je klaar voor de toets?
Jazeker
Nog helemaal niet
Niets staat een zegetocht in de weg

Slide 25 - Poll