B1A 23 maart 2021 Les over schrijven teksten

Welkom! Pak je leesboek en ga lezen.
Afspraken:
  • Op je tafel ligt je (lees)boek, schrift, laptop, etui en agenda.
  • Je telefoon is uit en zit in je tas.
  • Je laptop is dicht en gaat pas open als de docent het vraagt.

Regels tijdens de les:
  • Tijdens de instructie ben je stil.
  • Tijdens het werken overleg je zachtjes.
  • Je steekt je hand op voor vragen.

timer
8:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom! Pak je leesboek en ga lezen.
Afspraken:
  • Op je tafel ligt je (lees)boek, schrift, laptop, etui en agenda.
  • Je telefoon is uit en zit in je tas.
  • Je laptop is dicht en gaat pas open als de docent het vraagt.

Regels tijdens de les:
  • Tijdens de instructie ben je stil.
  • Tijdens het werken overleg je zachtjes.
  • Je steekt je hand op voor vragen.

timer
8:00

Slide 1 - Slide

Programma
1. Starten met lezen 
2. Wat gaan we doen? 
3. Vragen beantwoorden over de leerstof 3.4.
4. Gezamenlijk maken paragraaf 3.4. oef. 10 + 12
5. Afsluiten van de les

Slide 2 - Slide

Vragen over de lesstof 3.4.

Slide 3 - Slide

Gebruik je in een verslag vooral feiten of meningen?
A
Feiten
B
Meningen

Slide 4 - Quiz

En waarom gebruik je feiten?

Slide 5 - Open question

Waarom schrijf je in een verslag de gebeurtenissen in de tijdsvolgorde zoals het zich afspeelt?
A
Dan kan de lezer beter controleren of het verhaal klopt.
B
Dan kan de lezer het verhaal beter volgen.
C
Je schrijft meestal over feiten dan is het logisch om in je verslag de volgorde van de gebeurtenissen aan te houden.

Slide 6 - Quiz

Je gebruikt signaalwoorden om de tijdsvolgorde duidelijk te maken. Geef voorbeelden van signaalwoorden.

Slide 7 - Mind map

Met de titel probeer je de aandacht van de lezer te trekken. Bij een verslag kun je kiezen uit twee mogelijkheden om de aandacht te trekken. Welke?
A
De titel geeft belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst OF de titel bevat een woordgrap die de lezer aanspreekt.
B
In de titel noem je het onderwerp van je verslag OF in de titel geef je belangrijke informatie over het onderwerp.

Slide 8 - Quiz

Wat mag je NOOIT achter de titel zetten? En wat wel?
A
Een punt mag nooit. Een vraagteken of uitroepteken mag wel.
B
Een emoji mag nooit. Een punt, uitroepteken en vraagteken mag wel.

Slide 9 - Quiz

Wat zet je altijd in de inleiding?
A
In de inleiding staat waar de tekst over gaat en hoe de tekst is opgebouwd.
B
In de inleiding staat waar de tekst over gaat en je gebruikt een binnenkomer.

Slide 10 - Quiz

In de inleiding staat waar de tekst over gaat en je gebruikt een "binnenkomer". Noem 3 voorbeelden van binnenkomers.

Slide 11 - Open question

Uit welke 3 delen bestaat het verslag en wat staat er in elke deel?
A
1. Inleiding: onderwerp tekst en vertellen hoe de tekst is opgebouwd. 2. Kern: Informatie verstrekken. 3. Slot: Samenvatting geven en de lezer bedanken voor de aandacht.
B
1. inleiding: onderwerp tekst en aandacht trekken van de lezer. 2. Kern : informatie verstrekken. 3. Slot: samenvatting OF mening geven.

Slide 12 - Quiz

Wat is een synoniem?

Slide 13 - Open question

Moet het verslag vooral gedetailleerde informatie bevatten voor de lezer OF alleen belangrijke, interessante zaken die je hebt meegemaakt OF zijn beide punten belangrijk?
A
Alleen gedetailleerde informatie.
B
Alleen belangrijke interessante zaken die je hebt meegemaakt.
C
Beiden zijn belangrijk.

Slide 14 - Quiz

Schrijf je het verslag in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de 5 W1H vragen?

Slide 16 - Open question

 Gezamenlijk maken paragraaf 3.4. oef. 10 + 12

Klaar? Pak je leesboek en ga lezen

Slide 17 - Slide

Huiswerk
Paragraaf 3.4: oefening 10 + 12 afmaken

Slide 18 - Slide