Mr. Bean gaat zwemmen + Mr. Bean schildert de woonkamer

• NT2
• Buitengewoon secundair onderwijs

SCHRIJF wat je ziet.

BEKIJK de 10 foto's (bijlage 1).

SCHRIJF maximum drie woorden.

Wat zie je?

BEKIJK het fragment.

BESPREEK samen.

1. Wat heb je gezien?

2. Welke problemen heeft hij?

3. Wat zou jij doen?

QUIZ: 

BEANTWOORD de vijf vragen.

WELKE zin past bij de foto?

1. Mr.Bean is blij.
2. Mr.Bean is bang.
3. Mr.Bean is boos.
4. Mr.Bean is verlegen.

WELKE zin past bij de foto?

1. De redder is bang.
2. De redder is blij.
3. De redder is boos.
4. De redder is verlegen.

WELKE zin past bij de foto?

1. Mr. Bean verliest zijn bikini.
2. Mr. Bean verliest zijn badpak.
3. Mr. Bean verliest zijn onderbroek.
4. Mr. Bean verliest zijn zwembroek.

WELKE zin past bij de foto?

1. Hij staat boven op de springplank.
2. Hij gaat naar de kleine glijbaan.
3. Hij verstopt zich in het water.
4. Hij verstopt zich achter een muur.

WELKE zin past bij de foto?

1. Hij valt in het water.
2. Hij verliest zijn zwembroek.
3. Hij ziet de springplank.
4. Hij zit op de kleine glijbaan.

MAAK de opdrachten op papier.

Volg het stappenplan.

OPDRACHTEN OP PAPIER

1. KNIP de foto's uit (bijlage 1).

2. LEG de foto's in chronologische volgorde. Wat zag je eerst, wat daarna ... ?

3. KNIP de zinnen uit (bijlage 3).

4. LEG de zinnen bij de juiste foto.

KLAAR?   Vraag om de correctie.

OPDRACHTEN OP PAPIER

5. LEES  het foute verslag (bijlage 4).

• ONDERSTREEP de tien fouten.
• SCHRIJF de tekst opnieuw zonder fouten.

                 EVALUATIE

Wat vind je van de opdracht?

😒🙁😐🙂😃

Ik kan vragen beantwoorden na het bekijken van een videofragment. (luisteren 4.3)

😒🙁😐🙂😃

Ik begrijp de opdrachten die ik lees.
(lezen 3.3)

😒🙁😐🙂😃

Ik ken de chronologische signaalwoorden en kan een tekst in de goede volgorde zetten.
(lezen 1.4)

😒🙁😐🙂😃

Ik kan gevarieerde
(123-/321-/231-/3212- ...) zinnen. (schrijven 4.3)

😒🙁😐🙂😃

Ik kan een juist verslag schrijven.
(schrijven 4.4)

😒🙁😐🙂😃

SCHRIJF wat je ziet.

BEKIJK de 12 foto's (bijlage 1).

SCHRIJF maximum drie woorden.

Wat zie je?

BEKIJK het fragment.

BESPREEK samen.

1. Wat heb je gezien?

2. Welke problemen heeft hij?

3. Hoe zou jij een kamer schilderen?

QUIZ: 

BEANTWOORD de vijf vragen.

WELKE zin past bij de foto?

1. Op de lamp is er een kring van de verfpot.
2. Op de kast is er een kring van de verfpot.
3. In de zetel is er een kring van de verfpot.
4. Op de tafel is er kring van de verfpot.

WELKE zin past bij de foto?

1. In de gang is er een voetspoor van een hond.
2. Er zijn veel witte handsporen in de gang.
3. In de woonkamer zijn er veel voetsporen.
4. Er zijn veel witte voetsporen in de gang.

WELKE zin past bij de foto?

1. Er zit een bom in de verfpot.
2. De verfborstel valt in de verfpot.
3. Er zit een cadeau in de verfpot.
4. Er zit een spelletje in de verfpot.

WELKE zin past bij de foto?

1. Mr. Bean is bang.
2. Mr. Bean wil niet spreken met zijn buurman.
3. Mr. Bean bedekt zijn oren voor het lawaai.
4. Mr. Bean wil niet luisteren naar de muziek.

WELKE zin past bij de foto?

1. De buurman haalt zijn hoed in de woonkamer van Mr. Bean.
2. De buurman is boos.
3. De buurman vertrekt van het feest.
4. De buurman kan niet in de woonkamer van Mr. Bean.

MAAK de opdrachten op papier.

Volg het stappenplan.

OPDRACHTEN OP PAPIER

1. KNIP de foto's uit (bijlage 1).

2. LEG de foto's in chronologische volgorde. Wat zag je eerst, wat daarna ... ?

3. MAAK de BookWidgets. (bijlage 2)

4. KNIP de zinnen uit (bijlage 3).

5. LEG de zinnen bij de juiste foto.

KLAAR?   Vraag om de correctie.

OPDRACHTEN OP PAPIER

6. LEES  het foute verslag (bijlage 4).

• ONDERSTREEP de tien fouten.
• SCHRIJF de tekst opnieuw zonder fouten.                                                                     

7.  BEKIJK het fragment. (bijlage 5).

• BEANTWOORD de vragen.
• SCHRIJF nu zelf een verslag van 10 zinnen. Gebruik het schrijfkader als     hulp.

                 EVALUATIE

Wat vind je van de opdracht?

😒🙁😐🙂😃