Verbe faire

  • Voca
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

  • Voca

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui:
1. Toets Vocabulaire terug.
2. Ik kan het werkwoord "faire" vervoegen in de présent.
3. Ik kan het werkwoord "faire" vervoegen in de passé composé.
4. Werken aan tâche (filmpje maken).

Slide 2 - Slide

Toets vocabulaire terug
Herkansen? 
Één kans, maar met de eis dat je de Franse woorden 3 keer overgeschreven hebt.

Mogelijk in VSD op woensdag ( 9e uur) of donderdag (8e uur). Let op! Volgende week donderdag is het sportdag!
 Mail sturen naar mij met jouw voorkeur!


timer
3:00

Slide 3 - Slide

Faire = maken/doen
Schrijf in je cahier des verbes!
je fais = ik maak/doe
tu fais = jij maakt/doet
il fait = hij maakt/doet
elle fait = zij maakt/doet
nous faisons = wij maken/doen
vous faites = jullie maken/doen, u maakt/doet
ils/elles font = zij maken/doen

Slide 4 - Slide

Nous ... du sport.
A
faites
B
faisons
C
font
D
fait

Slide 5 - Quiz

L'élève ... ses devoirs.
A
font
B
faisons
C
fais
D
fait

Slide 6 - Quiz

Tu ... du tennis?
A
fais
B
fait
C
faisons
D
faites

Slide 7 - Quiz

Ils ... la cuisine.
A
fais
B
faisons
C
faites
D
font

Slide 8 - Quiz

La roue
Vervoeg het werkwoord faire.

Slide 9 - Slide

Sporten = Faire du sport
Voetballen = Faire du football -> Je fais du football (ik voetbal)
Hockeyen = Faire du hockey -> Il fait du hockey (hij hockeyt)
Basketballen = Faire du basket -> Nous faisons du basket (wij basketballen)
Volleyballen = Faire du volley -> Vous faites du volley (jullie volleyballen)
Tennissen = Faire du tennis -> Ils font du tennis (zij tennissen).
Zwemmen = Faire de la natation -> Tu fais de la natation (jij zwemt).
Dansen = Faire de la danse -> Elles font de la danse (zij dansen).

Slide 10 - Slide

Vous ... du hockey?

Slide 11 - Open question

Je ... de la natation.

Slide 12 - Open question

Mes amis ... du foot.

Slide 13 - Open question

Elle ... de la danse.

Slide 14 - Open question

Hij tennist.
Tennissen = Faire du tennis

Slide 15 - Open question

Ik kan "faire" in de passé composé zetten.

Slide 16 - Slide

Wat is de passé composé ook alweer? Leg uit en geef een voorbeeldzin.

Slide 17 - Open question

Passé composé = Voltooid deelwoord

J'ai parlé = Ik heb gesproken.

J'ai parlé français pendant mes vacances. 
Ik heb Frans gesproken tijdens mij vakantie.

Slide 18 - Slide

Passé Composé
J'ai fait = Ik heb gemaakt/gedaan
Tu as fait = Jij hebt gemaakt/gedaan  
Il/Elle a fait = Hij/Zij heeft gemaakt/gedaan 
On a fait / Nous avons fait = Wij hebben gemaakt/gedaan
Vous avez fait = Jullie hebben / U heeft gemaakt/gedaan
Ils/Elles ont fait = Zij hebben gemaakt/gedaan 

Slide 19 - Slide

Vertaal: Jullie maken iets.

Slide 20 - Open question

Vertaal: Zij voetballen.
(voetballen = faire du football)

Slide 21 - Open question

Jij hebt gevoetbald.
(voetballen = faire du football)

Slide 22 - Open question

Au travail!
1. Exercices 16cd - 17bc 
Klaar? Ga verder met je tâche.
timer
10:00

Slide 23 - Slide

Wordwall
Op de volgende dia staat een link naar een spelletje op Wordwall. Doe het spelletje een keer!
  • Whack-a-mole: Verbe faire

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link