Clase 2: demostrativos, voorzetsels, onregelmatige werkwoorden, her PW 5 (26/11/2020)

¡Bienvenidos!
Hoy es 15 de noviembre de 2022
1 / 10
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Bienvenidos!
Hoy es 15 de noviembre de 2022

Slide 1 - Slide

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

A = naar/ bij kloktijden
  • Vamos a España = We gaan naar Spanje 
  • Vamos al colegio = We gaan naar school (A + EL = AL)
  • a pie = te voet
DE = uit/van/met
  • Soy de Inglaterra = Ik kom uit Engeland
  • El vestido de Maria = De jurk van Maria
  • Una pizza de queso = Een pizza met kaas
  • El problema del alumno = Het probleem van de leerling (DE + EL = DEL)


Slide 2 - Slide

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

EN = in/met de (vervoer)/ op/ tijd
  • Estamos en Francia = We zijn in Frankrijk
  • En abril es el cumpleaños de mi hija = In april is mijn dochter jarig
  • Voy en avión = Ik ga met het vliegtuig

CON = met
  • Estoy con mis amigos = Ik ben met mijn vrienden
  • Un cafe con azucar = Een koffie met suiker



Slide 3 - Slide

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

POR = door/per/bij dagdelen
  • Viajamos por las montañas = We reizen door de bergen
  • Por las noches saco a pasear al perro = 's Avonds laat ik de hond uit

PARA = voor/ om te (+heel ww)
  • Esta comida es para Paco = Dit eten is voor Paco
  • ¿Para quién es este regalo? = Voor wie is dit cadeau? 
  • Para bailar = om te dansen

Slide 4 - Slide

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'El lunes voy ___ hospital ___ autobús ___ mi hermano.'
A
a, con, para
B
de, en, de
C
al, en, de
D
al, en, con

Slide 5 - Quiz

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'___ las noches trabajo ___ un restaurante.'
A
Para, en
B
A, de
C
Por, a
D
Por, en

Slide 6 - Quiz

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'Soy ___ Amsterdam, pero vivo ___ Utrecht ___ mi novio.'
A
a, en, para
B
de, en, con
C
en, de, con
D
por, a, con

Slide 7 - Quiz

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'Voy a viajar ___ Europa ___ conocer más del mundo.'
A
por, a
B
de, para
C
de, a
D
por, para

Slide 8 - Quiz

HIER BIJ MIJ dichtbij
DEZE/ DIT
DAAR BIJ JOU verder weg
DIE /DAT
DAARGINDS    veel verder weg
DIE DAT          veel verder weg
este (M)
esta(V)
ese
esa
aquel
aquella
estos (MVM)
estas(MVV)
esos
esas
aquellos
aquellas
este libro = 
dit boek
esta mesa = deze tafel
ese libro = 
dat boek
esa mesa = 
die tafel
aquel libro= 
dat boek daarginds
aquella mesa = die tafel daarginds
estos libros = deze boeken
estas mesas = deze tafels
esos libros = 
die boeken
esas mesa = 
die tafels
aquellos libros= die boeken daarginds
aquellas mesas = die tafels daarginds
ZELFSTANDIG
GEBRUIK
esto
esta
eso
esa
aquel
aquella
estos
estas
esos
esas
aquellos
aquellas
Aanwijzend voornaamwoord; Los demostrativos

Slide 9 - Slide

maken:
- hoofdstuk 6: C leer 8 en 9)
- Aanwijzend voornaamwoord: blz. 84 oef. 30 a en b
- leren 6.1

Los deberes para la próxima clase

(het huiswerk voor de volgende les...)

Slide 10 - Slide