29/9 Spelling H1-3 + Formuleren H1 3h

donderdag 29/9 3h
  •  nieuwe rooster
  • Spelling & Formuleren
  • herhalen uitleg Getallen H3
  • maken opdracht 4 en 9
  • Theorie formuleren 1: blz. 32 zinnen correct begrenzen 
  •  Blz. 32/33: maken opdracht 1 samen
  • maken opdracht 2 
  • creatieve schrijfopdracht:  Poëzie en Fictie blz. 237 opdr. 7
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

donderdag 29/9 3h
  •  nieuwe rooster
  • Spelling & Formuleren
  • herhalen uitleg Getallen H3
  • maken opdracht 4 en 9
  • Theorie formuleren 1: blz. 32 zinnen correct begrenzen 
  •  Blz. 32/33: maken opdracht 1 samen
  • maken opdracht 2 
  • creatieve schrijfopdracht:  Poëzie en Fictie blz. 237 opdr. 7

Slide 1 - Slide

H3: Hoe schrijf je getallen? Deze getallen schrijf je in letters:

  • getallen t/m twintig: twee, negen, zeventien, achtste;
  • tientallen tot honderd: twintig, vijftig, tachtigste;
  • honderdtallen tot duizend: driehonderd, negenhonderd;
  • duizendtallen tot en met twaalfduizend: zesduizend, tienduizendste;
  • de woorden miljoen, miljard, biljoen, enz.: vier miljoen, zeven miljardste.

Slide 2 - Slide

Gebruik cijfers voor:

  • getallen boven de twintig (uitgezonderd tien- en honderdtallen)
  • maten, gewichten, bedragen, telefoonnummers, exacte tijdstippen, data, enz.

Slide 3 - Slide

Let op:
  • breuken schrijf je los: een vierde, drie zeven achtste, behalve in een samenstelling: tweekwartsmaat
  • Je schrijft halve getallen in letters: zesenhalf
  • Bij een rare mix van woorden en cijfers hebben cijfers de voorkeur: van de 150 Kamerleden stemden er 11 voor en 37 tegen.  

Slide 4 - Slide

maken blz. 103
  • maken Spelling H3 opdracht 4 en 9 + nakijken
  • hierna uitleg Formuleren 1

Slide 5 - Slide

doel Formuleren H1
Je kunt zinnen correct begrenzen:
- komma
- puntkomma
- dubbele punt
- voegwoord

 blz. 32

Slide 6 - Slide

Formuleren H1
Door zinnen correct te begrenzen met een leesteken (komma, punt, dubbele punt, vraagteken) maak je een tekst begrijpelijk. Door het gebruik van leestekens las je pauzes in in een tekst. Je schrijft een punt aan het einde van een zin. Een vraagteken als het een vraagzin betreft. Een dubbele punt gebruik je in de betekenis van 'dat is..'
Komma's zie volgende dia:

Slide 7 - Slide

Wanneer plaats je een komma?
  1. tussen delen van een opsomming, bv. ijs, patat en vis.
  2. voor voegwoorden zoals want, maar, omdat, dus.
  3. tussen twee persoonsvormen
  4. als je iemand aanspreekt, bv. Anne, loop je even mee?
  5. Na een uitroep of groet, bv. Hé, let op! Goedemorgen, wat...
  6. na een bijstelling: Jip, de kat van onze buren, is...
  • Je gebruikt GEEN KOMMA na of voor 'en' en 'of'.

Slide 8 - Slide

maken blz. 32 
  • maken opdracht 1 samen
  • maken opdracht 2

Slide 9 - Slide

Fictie blz. 237
  • creatieve schrijfopdracht "De dag dat alles anders werd": feedback lezen op ELO->+ elkaar tekst lezen
  • NIeuwe opdracht: Blz. 237 Poëzie en Fictie D opdracht 7. Let bij het schrijven van de brief op hoofdletters, punten en komma's. Je mag ook een dag uit je leven beschreven van 20 jaar later-> = huiswerk vrijdag 7 oktober (inleveren op ELO)

Slide 10 - Slide

Wanneer schrijf je getallen in letters?
A
tientallen tot honderd
B
jaartallen
C
data

Slide 11 - Quiz

Als in een zin door toepassing van de regels getallen in cijfers én letters voorkomen, gebruik je beide keren
A
getallen
B
letters

Slide 12 - Quiz

Hele getallen tot en met twintig schrijf je met letters
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Welke bewering is waar?
A
De getallen 1 tot en met 20 schrijf je met cijfers. Daarna getallen.
B
Alle getallen mag je met cijfers schrijven.
C
Alle getallen moet je met letters schrijven.
D
De getallen 1 tot en met 20 schrijf je met letters, daarna mag je ze in getallen schrijven.

Slide 14 - Quiz

Welke getallen moeten in letters?
De opa van 98 ging in 1951 met zijn 3 zoons 10 keer achter elkaar in de 8-baan.
A
98, 1951, 3, 10, 8
B
1951, 3, 10, 8
C
98, 3, 10, 8
D
3, 10, 8

Slide 15 - Quiz


Wanneer schrijf je cijfers in getallen?
A
gewichten, getallen vanaf 20 die niet rond zijn, jaartallen en data
B
getallen tot twintig, gewichten, getallen vanaf 20 die niet rond zijn
C
getallen tot twintig, gewichten, jaartallen en data
D
tientallen tot honderd, getallen vanaf 20, jaartalleen en data

Slide 16 - Quiz


Kies het juiste woord.

Voor grote ronde getallen met veel nullen gebruik je cijfers/letters.
A
cijfers
B
letters

Slide 17 - Quiz

Test H2
Kies het juiste woord.
  1. Vele/velen hadden niet geleerd voor de toets Frans.
  2. Enkele/enkelen leerlingen liepen weg, maar sommige/sommigen probeerden het toch.
  3. De nieuwe pennen schrijven alle/allen mooi.
  4. Duizende/duizenden hebben de moed opgegeven.

Slide 18 - Slide

H2: Telwoorden met of zonder -n
  • Telwoorden zijn (bijv.) enkele(n), vele(n), weinige(n)
  • Zelfstandig gebruikt = bijv. 'enkelen vonden de uitleg saai.'
  • Bijvoeglijk gebruikt = bijv. 'enkele leerlingen vonden het saai.'
  • Zelfstandig + wijst op persoon = met -n 
  • Bijvoeglijk  = geen -n
  • Wijst niet op persoon = geen -n
  • 'Tientallen', 'honderden' etc. = altijd een n!

Slide 19 - Slide

nakijken H2
blz. 71 opdracht 9 en 10
hierna: uitleg H3

Slide 20 - Slide

Antwoorden blz. 71:10

1 wordt geïnformeerd,spoedt 
2  lijdt ,duidt 
3 bent, behoed 
4 heeft afgesproken, rondt af.
5 geconstateerd, vermeldt?
6 zendt.. uit, gediplomeerd
7 kruid, braadt.
8 uitglijdt 
9 Vind, aftreedt
10 schudt .. af 









Slide 21 - Slide

samenstellingen (herh. klas 2)
= Woorden die bestaan uit meerdere woorden, bv. gemeentehuis, bloemenvaas
We schrijven deze woorden zoveel mogelijk aan elkaar tot een maximum van drie woorden, bv. langeafstandsloper

Slide 22 - Slide

Tussenletter -n/-en/-s?

Slide 23 - Slide

Tussenletters -en- (kort samengevat)


Het eerste woord heeft altijd een meervoud op -en.


Bijvoorbeeld:

krantenbezorger - kippensoep - rozengeur


uitzonderingen: zie volgende dia!

Slide 24 - Slide

Tussenletter -e- (kort samengevat)

1. Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is. bv. zonneschijn

2. Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.(figuurlijk) bv. apetrots

3. Het eerste woord heeft meervoud op -en én op -s.

bv. secondewijzer

Slide 25 - Slide

Tussenletter -s- (kort samengevat)

De tussenletter -s- kun je meestal horen.

Begint het tweede woord ook met een s- of s-klank, vervang dan het tweede woord om de tussenletter -s- te horen.


Bijvoorbeeld:

varkensstal, want varkensvlees

Slide 26 - Slide

maken blz. 121 opdracht 4 en 5
zorg dat de uitspraak klopt, anders gebruik je een koppelteken, bv. mede-inzittende
bijvoeglijk naamwoorden schrijf je altijd los
je gebruikt ook een koppelteken bij voorvoegsels als ex-, niet-en bij getallen/afkortingen

Slide 27 - Slide

Antwoorden opdracht 4
1 spinnenweb
2 geboorteplanning
3 langeafstandsloper
4 secondewerk
5 koeienmarkt
6 aanvangssalaris
7 fietsenmaker
8 knarsetanden
9 tweedekansonderwijs  10 smartengeld


Slide 28 - Slide

vervolg opdracht 4
11 blessureleed
12 dorpsschool 13 parterretrap 14 wiegenlied 15 reuzeaardig 16 huizenhoog17 paardenvijg
18 beresterk
19 mijlenver
20 blindedarm

Slide 29 - Slide

Lezen + oefenen
Aanvullingen theorie Spelling (klas 2) op ELO + oefenen op digitale methode via ELO (Methodes)

Slide 30 - Slide

blz. 123 opdracht 8
1 pvtt – vind, pvtt – wordt, vd – genoemd
2 vd – bekend, pvtt – verdient
3 od – voortschuifelend, pvvt – bereikten, pvvt – bevindt
4 bn – besmeerde, pvtt – schuift, pvtt – landt, bn – beboterde, vd – berekend
5 pvtt – wordt, vd – gegeten, pvtt – wordt, vd – opgediend
6 pvtt – vermoedt, pvvt – versierden

8 vd – verweerd, vd – vermolmd
9 gw – Vermijd, bn – inspannend, pvtt – wordt, vd – vertraagd
10 pvvt – verwoestte, pvvt – huisde


Slide 31 - Slide

vervolg opdracht 8

7 pvtt – doucht, pvtt – wordt
8 vd – verweerd, vd – vermolmd
9 gw – Vermijd, bn – inspannend, pvtt – wordt, vd – vertraagd
10 pvvt – verwoestte, pvvt – huisde


Slide 32 - Slide

maken

Blz. 75 opdracht 2 
en opdracht 3

Slide 33 - Slide

maken
blz. 121 opdracht 2 en 3 = huiswerk voor 1/10

Slide 34 - Slide

Wat hoort op de open plek? Van die struiken zou ik ...wel in mijn tuin willen.
A
enkele
B
enkelen

Slide 35 - Quiz

Toen de vermoeide wandelaars arriveerden, bleek er maar voor...een kamer te zijn.
A
enkele
B
enkelen

Slide 36 - Quiz

Die broers maken vaak ruzie en ze hebben dan ...schuld.
A
beide
B
beiden

Slide 37 - Quiz

Van de zoogdieren waren de aapjes de...die niet onder het transport geleden hadden.
A
enige
B
enigen

Slide 38 - Quiz

Van de fietsen op Marktplaats zijn de ...tweedehands.
A
meeste
B
meesten

Slide 39 - Quiz

....zijn geinteresseerd in werken bij de politie.
A
vele
B
velen

Slide 40 - Quiz

Kregen ook de ....die de tocht volbrachten een medaille?
A
laatste
B
laatsten

Slide 41 - Quiz

Op de receptie genoten de ....van de heerlijke hapjes.
A
aanwezige
B
aanwezigen

Slide 42 - Quiz