gram woordsoorten: wie, die, dat H2 NN

NIEUW NEDERLANDS 
Hoofdstuk 2 grammatica woordsoorten
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

NIEUW NEDERLANDS 
Hoofdstuk 2 grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

doel van deze les
je kunt vaststellen tot welke woordsoorten 
wie, die en dat behoren

Slide 2 - Slide

betrekkelijk vnw
  • die, dat, wie en wat 
  • wijst terug naar een woord dat eerder is genoemd:                 het antecedent. 

De boom die daar staat, is 100 jaar oud. 
Het mooiste boek dat ik recent gelezen heb, is "Jij zegt het". 

Slide 3 - Slide

Vragend voornaamwoord

Slide 4 - Slide

AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

betrekkelijk vnw
De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn: 
die en dat.

Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat, hetgeen en welk(e).

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

MIA
De betrekkelijk voornaamwoorden wie en wat komen ook voor zonder antecedent. 
Ze zijn dan vervangbaar voor degene die of datgene wat.

In dat geval benoem je wie of wat als 
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (mia).

Slide 9 - Slide

mia voorbeeld...

Wie dit leest, is gek (degene die). 
Wat daar staat, is vreemd (datgene wat).

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr.vnw.m.i.a.) 

Slide 10 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord mia 
Wie zoet is, krijgt lekkers.
Wat je van ver haalt, is goed.

Het bijzondere aan deze woorden is dat ze eigenlijk een antecedent én betrekkelijk voornaamwoord in één zijn. 

Met 'Wie'  bedoel je 'Degene die' , met 'Wat'  bedoel je 'Datgene wat'.


Slide 11 - Slide

Voegwoorden
- nevenschikkende voegwoorden
- onderschikkende voegwoorden

Slide 12 - Slide

voegwoorden
voegen betekent:
met elkaar verbinden
of
aan elkaar vastmaken.

Een voegwoord verbindt twee zinnen met elkaar.


Slide 13 - Slide

voegwoorden
Een voegwoord zegt iets over:

de reden  - want
de keuze - of
de conclusie - dus
allebei   - en
de tegenstelling - maar

 

Slide 14 - Slide

Nevenschikkende zinnen
want  = een reden

Slide 15 - Slide

Nog een voorbeeld
dus = een gevolg

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Volgende les:
Een onderschikkend voegwoord verbindt: 
Nevenschikkend en onderschikkend voegwoord
Onderschikkend = niet gelijkwaardig

Slide 18 - Slide

Ik zou je willen verzoeken of je met me mee wilt gaan.

A
voegwoord: of, onderschikkend
B
voegwoord: of, nevenschikkend
C
voegwoord: met, onderschikkend
D
voegwoord: met, nevenschikkend

Slide 19 - Quiz

De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 20 - Quiz

Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 21 - Quiz

Het meisje ... hij leuk vindt.
A
Het
B
dat
C
hij
D
er is geen betr.vnw

Slide 22 - Quiz

De leuke foto ... ik heb gemaakt.
A
de
B
die
C
heb
D
er is geen betr.vnw

Slide 23 - Quiz

Dat lieve meisje is van de trap gevallen.
A
Dat
B
is
C
de
D
er is geen betr.vnw

Slide 24 - Quiz

Het schilderij.... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 25 - Quiz

De gewonde hond...... ik vond, jankte heel zielig.
A
dat
B
die
C
wie
D
wat

Slide 26 - Quiz

betr. vnw, os. vgw, vr. vnw?

De beslissing die het bestuur moet nemen, is bijzonder lastig.
Ik heb verteld dat ik volgende week op vakantie ga.
Het mooiste boek dat ik heb gelezen, is nu verfilmd!
Het probleem wie als eerste zich moet melden, moeten jullie zelf maar uitzoeken.

Slide 27 - Slide

betr. vnw, os. vgw, vr. vnw?

De beslissing die (betr.vnw) het bestuur moet nemen, is bijzonder lastig.
Ik heb verteld dat (os.vgw) ik volgende week op vakantie ga.
Het mooiste boek dat (betr.vnw) ik heb gelezen, is nu verfilmd!
Het probleem wie (vr.vnw) als eerste zich moet melden, moeten jullie zelf maar uitzoeken.

Slide 28 - Slide

Ik weet waar de woordsoorten wie-die-dat
tot behoren.

Slide 29 - Open question