Herhaling H1 t/m H6 + Vragers en aanbieders

Herhaling lesbrief Markt en Overheid & lesbrief Vragers en Aanbieders
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling lesbrief Markt en Overheid & lesbrief Vragers en Aanbieders

Slide 1 - Slide

Twee beweringen over volkomen concurrentie.

1. Op de markt van volkomen concurrentie is er sprake van een heterogeen goed.
2. Op de markt van volkomen concurrentie heeft de individuele aanbieder geen invloed op de prijs.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 2 - Quiz

Een ondernemer kan kortingen bedingen bij zijn leverancier als hij meer bestelt.

In zo'n geval zijn de grondstofkosten ...
A
proportioneel variabel.
B
degressief variabel.
C
progressief variabel.
D
per product constant.

Slide 3 - Quiz

Welke prijs moet het bedrijf vragen voor haar product als zij streeft naar maximale winst?
A
10 euro
B
15 euro
C
20 euro
D
25 miljoen

Slide 4 - Quiz

Het bedrijf streeft naar break-even. Zij willen zo veel mogelijk klanten bedienen. Hoeveel producten moeten ze dan maken?
A
2,5 miljoen
B
10 miljoen
C
15 miljoen
D
17,5 miljoen

Slide 5 - Quiz

Bij volkomen concurrentie geldt:

1. P = GO
2. MO = GO

A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 6 - Quiz

Twee beweringen over productdifferentiatie.

I. Productdifferentiatie verlaagt de klantenbinding.
II. Het verlenen van service is een voorbeeld van productdifferentiatie.

A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 7 - Quiz

Gegeven de collectieve vraagfunctie Qv = -80P + 1000. Daarbij staat Qv voor de gevraagde hoeveelheid in miljoenen stuks en P voor de prijs in euro's per stuk.

Op deze markt zijn slechts twee aanbieders actief, die afgesproken hebben hun gezamenlijke omzet zo groot mogelijk te maken.

Deze markt noemen we een ........... .......... .
A
Heterogeen duopolie
B
Homogeen duopolie
C
Heterogeen oligopolie
D
Homogeen oligopolie

Slide 8 - Quiz

Op een markt van volledige mededinging worden telefoonopladers gevraagd en aangeboden.
Er geldt de volgende vraagvergelijking: Qv = -2P + 50
P is de prijs in euro's en Qv is de gevraagde hoeveelheid in miljoenen stuks.

Door een aanbodverschuiving daalt de prijs van € 20 naar € 18.

Bereken de prijselasticiteit van de vraag.

Slide 9 - Open question

De prijselasticiteit van de vraag naar telefoonabonnementen bedraagt -0,6. Twee beweringen hierover.

I. Als de prijs daalt, stijgt de gevraagde hoeveelheid naar telefoonabonnementen relatief minder.
II. Als de prijs stijgt, stijgt de omzet van telefoonabonnementen.

A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 10 - Quiz

Op de volgende twee marktvormen kunnen de producten heterogeen zijn:
A
volkomen concurrentie en oligopolie.
B
volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie.
C
monopolistische concurrentie en oligopolie.
D
volkomen concurrentie en monopolie.

Slide 11 - Quiz

Bij welke marktvorm heeft een producent de meeste macht?
A
Volkomen concurrentie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie

Slide 12 - Quiz

Wat is averechtse selectie?
A
Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.
B
De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
C
Houdt in dat de mensen met een hoog risico zich wel verzekeren en de mensen met een laag risico niet.
D
De verzekeraar is verplicht iedereen die zich aanmeldt te verzekeren tegen dezelfde premie.

Slide 13 - Quiz

Gegevens van meubelmakerij Kleinhout:
De gemiddelde verkoopprijs van een product is € 500.
De verkoopprijs verandert niet als het bedrijf meer of minder produceert.
De gemiddelde variabele kosten zijn € 350 per product.
De totale constante kosten bedragen € 30.000.
Bereken de winst bij een afzet van 210 producten.

A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 2.500

Slide 14 - Quiz

Wat kan een reden zijn voor deze verschuiving van de vraaglijn?
A
Afname van het aantal consumenten
B
Verslechtering kwaliteit concurrerende producten
C
Toename besteedbaar inkomen
D
Toename productiviteit

Slide 15 - Quiz

TO = 15q
TK = 7q + 400.000

Bereken de break-evenomzet
A
50.000
B
400.000
C
750.000
D
1.000.000

Slide 16 - Quiz

De werkgelegenheid bestaat uit ...
A
werkende zelfstandigen, werknemers en vacatures
B
werkende zelfstandigen en werknemers
C
werknemers en vacatures
D
werknemers

Slide 17 - Quiz

Gegevens:
Werklozen: 310.000
Werknemers: 7.500.000
Zelfstandigen: 1.500.000
Vacatures: 280.000

Bereken de vraag naar arbeid
A
1.780.000
B
7.810.000
C
9.280.000
D
9.310.000

Slide 18 - Quiz

De twee grootste tandpastaproducenten hebben iets meer dan de helft van de wereldmarkt in handen. Zij produceren en verkopen tandpasta in verschillende varianten.

Welke marktvorm heeft de wereldhandel in tandpasta?
A
Monopolie
B
Heterogeen oligopolie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 19 - Quiz

Welke marktvorm hoort bij de volgende kenmerken:
* veel aanbieders
* doorzichtige markt
* homogeen product
* vrije toetreding en uittreding.

Slide 20 - Open question

Gegevens van meubelmakerij Kleinhout:

De gemiddelde verkoopprijs van een product is € 500.
De verkoopprijs verandert niet als het bedrijf meer of minder produceert.
De gemiddelde variabele kosten zijn € 350 per product.
De totale constante kosten bedragen € 30.000.

Bereken de winst bij een afzet van 210 producten.

A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 2.500

Slide 21 - Quiz

Twee beweringen over maximumprijs.

I. Een maximumprijs leidt tot een aanbodtekort.
II. Een aanbodtekort vereist aanvullende maatregelen om het aanbod te verdelen/distribueren en/of te stimuleren.

A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 22 - Quiz

Vraag en aanbod van een bepaald type pen worden beschreven in de onderstaande functies:
Qv = -P + 5,5
Qa = 0,5P - 2

Qa is de aangeboden hoeveelheid in miljoenen stuks. Qv is de gevraagde hoeveelheid in miljoenen stuks. P is de prijs in euro's.

De overheid stelt een garantieprijs vast van € 5,20. Welke bewering is juist?
A
De garantieprijs is een minimumprijs, want hij ligt boven de evenwichtsprijs.
B
De garantieprijs is een minimumprijs, want hij ligt onder de evenwichtsprijs.
C
De garantieprijs is een maximumprijs, want hij ligt boven de evenwichtsprijs.
D
De garantieprijs is een maximumprijs, want hij ligt onder de evenwichtsprijs.

Slide 23 - Quiz

Vraag en aanbod van een bepaald type pen worden beschreven in de onderstaande functies:
Qv = -P + 5,5
Qa = 0,5P - 2

Qa is de aangeboden hoeveelheid in miljoenen stuks. Qv is de gevraagde hoeveelheid in miljoenen stuks. P is de prijs in euro's.

De overheid stelt een garantieprijs vast van € 5,20. Het gevolg is een aanbodoverschot van ...
A
100.000 stuks.
B
200.000 stuks.
C
300.000 stuks.
D
600.000 stuks.

Slide 24 - Quiz

De overheid kan zowel de vraag als het aanbod van bepaalde goederen stimuleren door ......
A
het heffen van accijnzen.
B
het instellen van een maximumprijs.
C
het instellen van een minimumprijs.
D
het geven van subsidies.

Slide 25 - Quiz