Les 1 Spelling 1HA

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

timer
3:00

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Klaar? Je mag even iets voor jezelf doen :)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

timer
5:00

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 16 - Quiz

Waar moet de komma?
A
Ik rijd hard want ik heb haast.
B
Ik rijd hard, want ik heb haast.
C
Ik rijd hard want, ik heb haast.

Slide 17 - Quiz

Een komma gebruik je....
A
Na een voegwoord
B
Voor een voegwoord

Slide 18 - Quiz

Waar hoort de komma?
A
Als je Eva ziet, doe haar dan de groeten.
B
Als je Eva, ziet, doe haar dan de groeten.
C
Als je Eva ziet doe haar, dan de groeten
D
Als je Eva ziet doe, haar dan de groeten

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Wat weet je al over 'het bijvoeglijk naamwoord'?

Slide 23 - Mind map

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

'mooi ' en 'lelijk' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 26 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 27 - Quiz


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 28 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 29 - Quiz

timer
3:00

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide