Stereotyperingen: een gemiddeld kenmerk van een grote groep doortrekken naar een individueel geval.
Generaliseren: een kenmerk van één persoon doortrekken naar andere personen uit een groep.
Te snel invullen en reageren: niet geïnteresseerd zijn in de zorgvrager, niet de tijd nemen om te luisteren, gebrek aan nieuwsgierigheid.
Vooroordelen: oordelen zonder bewijsvoering toekennen aan een bepaalde groep.
Halo-effect: goede eigenschappen van een persoon hebben een uitstraling op het beeld dat je van hem vormt.
Horn-effect: het tegenovergestelde van het halo-effect. Een negatieve eigenschap beïnvloedt je kijk op de hele persoon. De eigenschap overschaduwt de positieve eigenschappen die de persoon wel degelijk heeft.
Projectie: je eigen gedrag en redeneringen als norm nemen.