Clase de repaso para el examen de Vida y muerte en la Mara Salvatrucha

¡Hola y bienvenidos!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Hola y bienvenidos!

Slide 1 - Slide

Programa de hoy
1) Hablar de los deberes
2) Practicar para el examen del periodo 1

Slide 2 - Slide

Deberes
Para hoy: has leído todo el librito: ¿tienes preguntas sobre tus respuestas?
Para el jueves: tarea 2 en Emended terminada

Slide 3 - Slide

Examen final del periodo 1
Vergeet niet dat de toets uit 2 onderdelen bestaat (el examen consiste de dos partes)

Slide 4 - Slide

Parte 1
Bij onderdeel 1 gebruik je GEEN woordenboek (no usas diccionario).
In dit onderdeel ga je: 
1) Vragen beantwoorden over het boek in het Nederlands. Hier moet je ook een fragment in het Spaans kunnen uitleggen uit het boek. 
(responder preguntas en holandés/inglés sobre el libro y explicar lo que sucede en un fragmento del libro)
2) Vragen beantwoorden over de woordenschat: synoniemen, tegenovergestelde van woorden, woordjes vertalen en signaalwoorden plaatsen in een zin (vocabulario: sinónimos y antónimos, traducir palabras y elegir el conector correcto en una frase).

Slide 5 - Slide

Parte 2: schrijfvaardigheid
Bij dit onderdeel mag je woordenboeken Nederlands-Spaans en Spaans-Nederlands gebruiken. Koop je woordenboeken op tijd!

(En esta parte puedes usar diccionarios- no olvides traer tu propio diccionario)

Slide 6 - Slide

Parte 2
In dit onderdeel is het belangrijk dat je de verleden tijden (indefinido en imperfecto) goed beheerst. Daarnaast is het handig om signaalwoorden te gebruiken. 
Tip: de vraag helpt je al behoorlijk op weg om antwoord te geven in je opdracht.

(el uso del indefinido y del imperfecto son importantes, al igual que el uso de conectores. La pregunta te ayuda a reponder asecuadamente!) 

Slide 7 - Slide

Recuerda las diferencias entre el indefinido y el imperfecto

Slide 8 - Slide

Indefinido o imperfecto
Indefinido
Imperfecto
Handeling, actie, gebeurtenis op een specifiek moment in verleden
Beschrijving van iets/iemand in verleden
Dat moment is afgerond, voorbij
Gewoontes of herhaalde gebeurtenissen.
Opsomming van verschillende gebeurtenissen, handelingen achterelkaar in verleden
Oorzaak van iets dat in verleden is gebeurd/gedaan

Slide 9 - Slide

INDEFINIDO
IMPERFECTO
Ayer
La semana pasada
Siempre
Todos los días
En 2014
El verano pasado
Cada día

Slide 10 - Drag question

INDEFINIDO
IMPERFECTO
El verano pasado
todas las semanas
en 1999
ayer
antes
normalmente
a menudo
Hace dos días

Slide 11 - Drag question

 ¿imperfecto o indefinido?
1. Siempre ÍBAMOS/FUIMOS (ir, nosotros) a la playa en el verano.

2. No COMÍ/COMÍA (comer, yo) nada ayer.

3. Antes no JUGABAS/JUGASTE (jugar, tú) al fútbol.

4. El año pasado CELEBRAMOS/CELEBRASTEIS (celebrar, tus amigos y tú) Año Nuevo en Ámsterdam.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

EXTRA! Ejercicios del indefinido/imperfecto

Elegir entre indefinido e imperfecto:
Test 1 

Slide 14 - Slide

¡Y ahora hablemos del orden de las frases en español!

Slide 15 - Slide

Basisregels
- Alle werkwoorden van de zin staan bij elkaar
(todos los verbos van juntos)
- De woordvolgorde is redelijk flexibel
(el orden de las palabras es relativamente flexible)
- Meest gebruikte volgorde: onderwerp-werkwoorden-rest
(orden más común: sujeto - verbos - resto de la frase)

Slide 16 - Slide

Welke zin is niet grammaticaal?
¿Qué frase no es corrcta?
A
trabaja
B
Juan trabaja en el hospital
C
Juan quiere en el hospital trabajar
D
En el hospital, trabaja Juan

Slide 17 - Quiz

quieren - mis padres - cenar - el viernes - en un restaurante

Slide 18 - Open question

Antwoord geven op een vraag
(responder una pregunta)
- Gebruik de vraagzin! Laat het vraagwoord weg en gebruik de andere elementen. (usa la frase de la pregunta! - quita el pronomnbre interrogativo y usa los otros elementos).
- Zet de persoonsvorm in de juiste persoon, maar in dezelfde tijd! (escribe la forma correcta del verbo, pero en el mismo tiempo verbal de la pregunta)

¿Cuál era el trabajo del protagonista?
El trabajo del protagonista era...

Slide 19 - Slide

¿Por qué emigraron a Estados Unidos los padres del protagonista?

Slide 20 - Open question

¿Cuándo conoció a Analía el protagonista?

Slide 21 - Open question

¿Por qué le gustó al protagonista Analía?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

La negación: 
No: no
Nunca: never
Nada: nothing/anything
Nadie: nobody

Slide 24 - Slide

La negación va ANTES del verbo!

Slide 25 - Slide

doble negación:
no + verbo + otros verbos + nunca/nada/nadie

Slide 26 - Slide

Zijn vrienden bezochten hem nooit in de gevangenis.

(His friends never visited him in jail)

Slide 27 - Open question

Zij vonden het niet leuk.
(They didn't like it)

Slide 28 - Open question

Bijzinnen met "que" (dat/die)
Oraciones compuestas con que (that)
De bijzin heeft dezelfde woordvolgorde als een gewone zin.
(la oración tiene el mismo orden que una frase simple)
  • El protagonista dijo que (él) quería dejar la pandilla.
  • Creía que su padre estaba muerto.

Slide 29 - Slide

moeten
(to have to)
A
hacer que
B
tener que
C
matar
D
poder

Slide 30 - Quiz

Pedro zei dat de hoofdpersoon moest werken.
(Pedro said that the protagonist had to work)

Slide 31 - Open question

Niet vergeten! (no olvides)
  • Bij wederkerende werkwoorden komt het "se"-deel vóór de persoonsvorm, in de juiste vorm. (verbos reflexivos - me, te, se, nos, os, se): me llamo, no nos conocemos
  • Datzelfde geldt voor woorden die een lijdend voorwerp/meewerkend voorwerp vervangen. (objeto directo e indirecto)
  • lo siento, no lo sé

Slide 32 - Slide

Deberes
- Estudiar vocabulario del libro
- Terminar la tarea 2 en Emended. 

Slide 33 - Slide

Deberes
- Tarea 2 en Emended.
- Estudiar vocabulario

Slide 34 - Slide