Spelling en formuleren, stl-ls Lt cwv 18 nov 2024

Spelling
diversen

18 november 2024
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Spelling
diversen

18 november 2024

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Vul de juiste vormen in:
Hij (willen) dat het straks niet meer (gebeuren).

Slide 3 - Open question

Het meisje die/dat daar staat, is het meisje van wie/waarvan ik de naam steeds vergeet.
A
die, van wie
B
dat, waarvan
C
die, waarvan
D
dat, van wie

Slide 4 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van het woord: bureau?

Slide 5 - Open question

Wat is de verkleinvorm van het woord: café?

Slide 6 - Open question

In welke zin is de interpunctie correct toegepast?
A
"Phileine zeg sorry voor je gedrag'': zei haar moeder boos.
B
"Phileine, zeg sorry voor je gedrag!'' zei haar moeder boos.
C
"Phileine, zeg sorry voor je gedrag'': zei haar moeder boos!
D
"Phileine, zeg sorry voor je gedrag'', zei haar moeder boos.

Slide 7 - Quiz

In welke zin is de interpunctie correct toegepast?
A
Onze docent Nederlands, die uit Zuidwest-Limburg komt, rijdt iedere dag met haar hyundai van Lent naar Duiven.
B
Onze docent Nederlands, die uit Zuid-West-Limburg komt, rijdt iedere dag met haar Hyundai van Lent naar Duiven.
C
Onze docent Nederlands, die uit Zuidwest-Limburg komt, rijdt iedere dag met haar Hyundai van Lent naar Duiven.
D
Onze docent nederlands, die uit Zuid-West-Limburg komt, rijdt iedere dag met haar Hyundai van Lent naar Duiven.

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vormen in:
Hij (veroorzaken) een (grote/grootte) file.

Slide 9 - Open question

Bij de meeste werkwoorden  werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 10 - Slide

maar..... let op de uitspraak           -n

Slide 11 - Slide

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide