Dag 5

Nieuwe woorden thema 14
1 / 16
next
Slide 1: Slide
ISKBasisschoolGroep 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nieuwe woorden thema 14

Slide 1 - Slide

per
  • per dag = in een dag
  • per week = in een week
  • per stuk = voor een ding
  • zin: Hij sport drie keer per week. 
  • zin: De appels kosten 40 cent per stuk.

Slide 2 - Slide

positief
  • goed
  • positief <---> negatief
  • zin: De dokter was positief; hij denkt dat ik snel weer beter ben. 

Slide 3 - Slide

het praatje
  • een kort gesprekje 
  • zin: Ik maak een praatje met de buurvrouw.

Slide 4 - Slide

de prijs
  • dat wat iemand krijgt die de wedstrijd wint
  • wat iets kost
  • zin: De eerste prijs is een gouden medaille. 

Slide 5 - Slide

het programma
  • een programma zie je op de televisie.
  • Het plan, wat er gaat gebeuren.
  • het programma - de programma's
  • zin: Welke programma's vind je leuk? 
  • zin: Wat staat er vandaag op het programma?

Slide 6 - Slide

reizen
  • van de ene plaats naar de andere plaats gaan
  • werkwoord
  • ik reis - wij reizen
  • zin: Hij reist veel voor zijn werk. Hij gaat vaak met de trein naar Duitsland. 

Slide 7 - Slide

A - Nasima praat met de vrouw op straat.
B - De vrouw denkt dat het mooi weer wordt.
C - Ze praten over het weer.
5
A
A - onderwerp B - de manier C - het onderwerp
B
A - een praatje B - positief C - overtuigen
C
A - een praatje B - positief C - positief
D
A - een praatje B - positief C - het onderwerp

Slide 8 - Quiz

5
timer
1:30
Overtuig mij ervan dat jij kunt vliegen.

Slide 9 - Mind map

5
Wat hoort bij elkaar?
overtuigen
positief

Slide 10 - Drag question

Overtuigen:
Wat zeggen ze?
5

Slide 11 - Open question

5
timer
1:30
Wat is een onderwerp?

Slide 12 - Mind map

Is de zin goed of fout?
A - Wassim eet appels per dag.
B - Zein drinkt drie keer per dag water .
C - Fartun gebruikt twee lepels zout per liter water.

5
A
A - fout B - goed B - fout
B
A - goed B - goed B - fout
C
A - fout B - goed B - goed
D
A - fout B - goed B - goed

Slide 13 - Quiz

Hoeveel woorden uit de lijst tel je?

De acteur blijkt graag hard te oefenen om per onderwerp een medaille te kiezen. Hij overtuigt mij natuurlijk met zijn manier en lacht er bij vanuit zijn hart.
5
A
12
B
13
C
10
D
14

Slide 14 - Quiz

Maak een goede zin met:
werkwoord: nadenken
jij
5
timer
1:30

Slide 15 - Open question

De woorden bij thema overtuigen zijn?
5
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll