P3: Singaporetest + examenwoorden klas 4

Leesvaardigheid Klas 4

1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leesvaardigheid Klas 4

Slide 1 - Slide

Woordenschat
De Singapore test

Slide 2 - Slide

De singapore test
Hoeveel taalkennis heb je nodig om een tekst te snappen?






Slide 3 - Slide

De singapore test
Hoeveel taalkennis heb je nodig om een tekst te snappen?

Weet je wat er gebeurt als je woorden niet snapt? Dan haak je af. Ook jij. Zeker als het te vaak gebeurt. Zo is het voor iedereen en bij mensen met een kleinere woordenschat komt dit vaker voor.






Slide 4 - Slide

De singapore test
Hoeveel taalkennis heb je nodig om een tekst te snappen?

Weet je wat er gebeurt als je woorden niet snapt? Dan haak je af. Ook jij. Zeker als het te vaak gebeurt. Zo is het voor iedereen en bij mensen met een kleinere woordenschat komt dit vaker voor.

Weet jij hoeveel procent van een taal je moet kennen om de tekst te kunnen snappen? 60% 70% 80% 90% 100%?






Slide 5 - Slide

De singapore test
Hoeveel taalkennis heb je nodig om een tekst te snappen?
Weet je wat er gebeurt als je woorden niet snapt? Dan haak je af. Ook jij. Zeker als het te vaak gebeurt. Zo is het voor iedereen en bij mensen met een kleinere woordenschat komt dit vaker voor.
Weet jij hoeveel procent van een taal je moet kennen om de tekst te kunnen snappen?
60% 70% 80% 90% 100%?

Ik ga het je laten zien met de Singapore test. 
Kijk goed wanneer je de tekst begrijpt.




Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Leesvaardigheid
Heb je al gezien hoeveel taal je nodig hebt om een tekst te snappen?
We moeten 90% van de woorden weten om de tekst te begrijpen
90% taal is noodzakelijk. En dat is veel.

Slide 12 - Slide

Leesvaardigheid
Hoe meer woordenkennis je hebt, hoe beter je bent voorbereid op toetsen. 
Dit geldt voor alle vakken. Ook exacte vakken en andere talen.
Dit is de reden dat je bij elk (school)examen een woordenboek mag gebruiken.
Maar, een woordenboek koppelt niet per se kennis of inzicht aan woorden. 


Slide 13 - Slide


Een stelling is een uitspraak
A
waar je het eens of oneens mee kunt zijn.
B
die de schrijver heeft over een onderwerp.

Slide 14 - Quiz


Een standpunt geeft aan
A
of de stelling klopt.
B
of je het eens of oneens bent met de stelling.

Slide 15 - Quiz


Een argument is een uitspraak die
A
een reden geeft voor een stelling.
B
een reden geeft voor een standpunt.
C
tegen de stelling is.
D
de schrijver doet over het onderwerp.

Slide 16 - Quiz


Een tegenargument is
A
een uitspraak voor de stelling.
B
is een uitspraak tegen de stelling.

Slide 17 - Quiz


Met een weerlegging toon je aan dat
A
een mening of argument klopt.
B
een mening of argument niet klopt.

Slide 18 - Quiz

(1) Vuurwerk moet in heel Nederland verboden worden. (2) Vuurwerk is gevaarlijk voor mensen en dieren in de omgeving. (3) Daarnaast is het slecht voor het milieu. (4) Er wordt wel gezegd dat het afsteken van vuurwerk een feestelijke traditie is, die belangrijk is voor veel Nederlanders. (5) Uit onderzoek blijkt echter 75% van de Nederlanders voor een vuurwerkverbod te zijn.
stelling
argument
tegenargument
weerlegging
zin 1
zin 2
zin 3
zin 4
zin 5

Slide 19 - Drag question


Als een schrijver iets wil benadrukken, dan wil hij
A
zijn mening onderbouwen.
B
een uitleg geven.
C
een argument geven.
D
extra aandacht geven aan iets.

Slide 20 - Quiz

SE1 -Nederlands - kennen & kunnen
EXAMENWOORDEN (twee kanten op leren):
* Je kent de betekenis van de examenwoorden.
* Je kunt het juiste examenwoord noemen bij een omschrijving.
* Je kunt een synoniem geven van een examenwoord.
* Je kunt de examenwoorden op de juiste plek invullen.
* Je kunt zelf zinnen maken met de examenwoorden waaruit de betekenis blijkt.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide