Noteer de PV in de verleden tijd. Benoem ook de stappen die je neemt in je schema. (ik, wij, jullie, jij)
a. De bloem (verspreiden) een heerlijke geur.
b. De ballon (zweven) over ons hoofd.
c. Tot zijn schrik (stoten) Ferry zijn hoofd tegen de houten balk.
d. Voor de deur (stappen) we uit de auto.
e. Mijn vader (fronsen) zijn wenkbrauwen bij mijn vage verhaal.
f. Het jochie (rekenen) de moeilijke som zo uit.
g. De vriendinnen (gieren) van de lach.
h. Ondanks hun gehaast (missen) David en Kars de bus.