This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Het begin en einde van een zin.
Slide 1 - Slide
De doelen van deze les
Je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt (en wanneer niet).
Je weet wanneer je een punt, een vraagteken of een uitroepteken schrijft en waarom.
Je hebt met hoofdletters en leestekens geoefend.
Slide 2 - Slide
Wat valt je op aan deze tekst?
de bestuurder van een duitse bmw had in de nacht van vrijdag op zaterdag kennelijk moeite om zijn rechtervoet in bedwang te houden. de snelheidsduivel, afkomstig uit rotterdam, scheurde met een noodvaart over de a4.
Slide 3 - Slide
Hoofdletters
Altijd aan het begin van een zin.
Ook bij namen van mensen, merken, bedrijven, aardrijkskundige plaatsen: Georgino Wijnaldum, Johan de Vries, Adidas, Oostenrijk.
Slide 4 - Slide
Welk woord schrijf je hier met een hoofdletter? ik heb vandaag pasta gegeten.
A
ik
B
vandaag
C
pasta
D
gegeten
Slide 5 - Quiz
Leestekens
Aan het einde van een zin.
Je kunt een zin beëindigen met:
Een punt.
Een vraagteken?
Een uitroepteken!
Slide 6 - Slide
Wanneer schrijf je een vraagteken?
Slide 7 - Open question
Wanneer schrijf je een uitroepteken?
Slide 8 - Open question
Leestekens
Je schrijft een punt bij normale zinnen: Ik ga vanavond hardlopen.
Een vraagteken komt na een vraagzin: Heeft Feyenoord gewonnen?
Met een uitroepteken geef je een normale zin extra nadruk of geef je aan dat een zin luider moet worden uitgesproken: Wat een mooi doelpunt!
Slide 9 - Slide
Welk leesteken schrijf je aan het einde van deze zin? Heeft iemand een pen voor mij
A
Een punt
B
Een vraagteken
C
Een uitroepteken
Slide 10 - Quiz
Welk leesteken schrijf je aan het einde van deze zin? Doe eens normaal
A
Een punt
B
Een vraagteken
C
Een uitroepteken
Slide 11 - Quiz
Welk leesteken schrijf je aan het einde van deze zin? Ik ga op vakantie naar Schotland
A
Een punt
B
Een vraagteken
C
Een uitroepteken
Slide 12 - Quiz
1.8 Spelling
Opdracht 7, 8 en 9
Aan de slag!
Slide 13 - Slide
De doelen van deze les
Je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt (en wanneer niet).
Je weet wanneer je een punt, een vraagteken of een uitroepteken schrijft en waarom.